De achttiende eeuw was een periode van vele veranderingen. In de Nederlandse Republiek is vooral de tweede helft van deze eeuw bekend om haar literaire, politieke en wetenschappelijke genootschappen. De groei van deze genootschappen kwam voort uit een herwaardering van de Middeleeuwse rederijkers en hun georganiseerde rederijkerskamers. Net als in de Middeleeuwen, waren vrouwen in de achttiende-eeuwse genootschappen nauwelijks welkom. Vanaf 1772 kregen enkele vrouwen een honorair lidmaatschap aangeboden, dat hen toeliet om op afstand deel te nemen aan een dichtgenootschap. Dit hield in dat ze jaarlijks contributie betaalden en gedichten konden inzenden. Dichtgenootschappen waren bij uitstek geschikt voor het honoraire lidmaatschap, waardoor de eerste vrouwen in deze genootschappen te vinden waren.
De in Leiden geboren Anna van der Aar de Sterke (1755-1831) werd – al op negentienjarige leeftijd – het allereerste vrouwelijke lid van het Leidse genootschap Kunst Wordt Door Arbeid Verkreegen. In datzelfde jaar accepteerde Van der Aar honoraire lidmaatschappen bij het Rotterdamse Prodesse Canendo en het Haagse Kunstliefde Spaart Geen Vlijt. In 1778 kwam daar nóg een lidmaatschap bij, van het Rotterdamse genootschap Studium Scientiarum Genitrix. Als honorair lid mocht de dichteres echter niet aanwezig zijn bij genootschapsbijeenkomsten, omdat haar mannelijke medeleden onder de indruk verkeerden dat de aanwezigheid van vrouwen hen zou afleiden van hun belangrijke intellectuele werk. De echtgenotes waren enkel welkom bij sociale gelegenheden, waar die afleiding werd gewaardeerd als ‘gezelligheid’.
Over het algemeen leek het erop dat vrouwelijke genootschapsleden zich neerlegden bij de restricties van het honoraire lidmaatschap. De poëzie van Anna van der Aar de Sterke laat gelukkig een heel ander beeld zien. In de collecties van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, bewaard in de Bijzondere Collecties in de Leidse Universiteitsbibliotheek, zijn twee manuscripten te vinden met vrijwel alle poëzie die Van der Aar in haar leven heeft geschreven. In deze poëzie ontdekte ik het eerste vrouwelijke dichtgenootschap van de Nederlandse Republiek, Die Erg Denkt Vaart Erg In ’T Hart, opgericht in 1782, hoogstwaarschijnlijk door Anna van der Aar zelf. De gedichten van Van der Aar laten namelijk een hoge mate van betrokkenheid zien van de dichteres bij de organisatie van het genootschap. Gezien haar vele lidmaatschappen kunnen we aannemen dat het Van der Aars genootschapservaring was die vorm gaf aan Die Erg Denkt Vaart Erg In ’T Hart.
In totaal schreef Anna van der Aar zesentwintig gedichten voor het genootschap die in onderwerp varieerden van genootschapsjubilea en jaarwisselingen tot bijzondere gebeurtenissen in de levens van de genootschapsleden. Ook schreef Van der Aar veel metapoëzie, waarbij ze ook inging op de bezigheden binnen Die Erg Denkt Vaart Erg In ’T Hart. Op basis van informatie uit deze gelegenheidsdichten heb ik een reconstructie kunnen maken van het genootschap en zijn leden. Naast Van der Aar bestond het gezelschap uit dertien leden, allen vrouwen. Het enige andere lid van wie enige literaire activiteiten bekend zijn, is Susanna Olympe l’Ange (1766-1785). l’Ange werd tien jaar na Van der Aar honorair lid van Kunst Wordt Door Arbeid Verkreegen, maar daarvoor was haar talent al door Van der Aar ontdekt in Die Erg Denkt Vaart Erg In ’T Hart. Uit de gedichten van Anna van der Aar blijkt dat ze als leermeesteres moet hebben gefungeerd voor de jonge dichteres, tot l’Ange in 1785 overleed na de doodgeboorte van haar eerste kind. Het is aannemelijk dat Van der Aar deze rol niet alleen aannam in de relatie met l’Ange, maar ook in het genootschap in het algemeen. Van der Aars ervaring en kunde, die ook binnen de grote dichtgenootschappen werd gewaardeerd, zal haar tot centrale figuur van Die Erg Denkt Vaart Erg In ’T Hart hebben gemaakt.
Tot nu toe is er geen ander werk bekend waarin gedichten voor het genootschap zijn overgeleverd. Dit betekent echter niet dat er niet meer gedichten geschreven zijn. In de vroegmoderne tijd circuleerde veel literatuur, zeker van vrouwelijke auteurs, enkel in persoonlijke kringen. Literatuur als van Die Erg Denkt Vaart Erg In ’T Hart zou nooit de drukpers vinden en een groot publiek bereiken, en dat was hoogstwaarschijnlijk ook niet het doel. Hierdoor kan het lijken alsof vrouwen in de geschiedenis niet of minder dan mannen deelnamen aan het literaire domein. Het bestaan van Die Erg Denkt Vaart Erg In ’T Hart laat gelukkig het tegenovergestelde zien: vrouwelijke auteurs waren er zeker en namen het heft in eigen handen.