In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.
Ida Gerhardt
Op 15 augustus 1997, de roomse hoogtijdag Maria Hemelvaart, overleed Ida Gerhardt. In weerwil van haar reformatorische genen had dat iets passends. Als er al iemand tot matriarch van de Nederlands poëzie mocht worden uitgeroepen, dan zij wel. Met haar hadden we al een dichter des vaderlands nog voordat het instituut bestond. Niemand wist de nationale trots en de nationale deemoed zo treffend te vertolken. Gerhardt rouwde om gevallenen, treurde om de Watersnood, prees koningin-moeder Wilhelmina. Ze verheerlijkte de rivieren, uiterwaarden, dijken, duinen en stranden en fulmineerde tegen de teloorgang van de polders die dankzij het landbouwgif in hoog tempo het loodje legden.
Gerhardt was niet alleen Hollands in hart en nieren, maar ook gepokt en gemazeld door de antieken,  Vergilius, Lucretius, Plato. Ze stond pal voor de overtuiging dat de poëzie enkel kon gedijen bij een gedegen studie van de klassieken. Rijm, metrum, beeldspraak, het waren allemaal genadegaven van de god Apollo. Wie zich die niet eigen maakte was in haar ogen een knoeier.
Levend en strijdend in tijden van de grote artistieke revoluties maakte Gerhardt zich met haar geharnaste opinies niet echt geliefd. Maar dat deerde haar niet in het minst. Ze bleef getuigen tot haar stem er schril van werd.
De erfenis der meesters slecht beheerd,
het ambacht van de kunstenaar verleerd,
het hoog geheim verraden in de herberg –
De vlam gedoofd, de kracht der jeugd verteerd.
De tragische, want ambivalente verbondenheid met Holland, zo kenmerkend voor Gerhardts werk, berustte op de symbiose van natuurliefde en taalgevoel. Net als de molens moest haar dichterschap het hebben van wind en water.
Ik weet met zekerheid,
hier vind ik vroeg of later
het woord dat mij bevrijdt
en levend is als water.
‘Levend als water’, die formulering herinnert aan Marguerite Yourcenar, de Franse auteur tegen wie Gerhardt het gemakkelijk kan opnemen qua knoestigheid en kracht, en ook qua verknochtheid aan de klassieken. Voor het overig gaat de vergelijking kreupel. Anders dan Yourcenar objectiveerde Gerhardt haar ervaringen en inzichten niet in monumentale romans over mannen als Hadrianus en Zeno. Ze nam zichzelf tot maatstaf.
Niet alleen haar weerbarstigheid maar ook haar impulsiviteit straalt af op haar gedichten. Die wisselen dan ook sterk in kwaliteit. Weliswaar deed Gerhardt graag voorkomen dat ze haar poëzie lang liet rijpen alvorens die aan de drukker te overhandigen, maar desondanks lag veel daarvan bij het openen van het boek nog na te dampen van woede of wrok. Vooral de dwanggedachte dat ze stelselmatig werd miskend en tegengewerkt heeft haar, en helaas ook haar werk, flink in de weg gezeten. Toen ze omstreeks 1980 het ene eerbewijs na het andere kreeg, suggereerde ze dat het wel erg laat  kwam.
Toch verdient het imago van een aan paranoia lijdende dichteres tegen het licht te worden gehouden. Dat de thematiek van de wrok niet alleen een beroemd epos kan opleveren, getuige de Ilias, maar ook fraaie lyriek, bewees Gerhardt met haar bundel Het levend monogram (1955). Ze rekende er af met de schim van haar moeder, een diep in zichzelf gekeerde, zeg maar gerust verwarde persoonlijkheid. Van haar had ze de drift en de zelfhaat geërfd, maar uiteindelijk wist ze die handicaps glansrijk te overwinnen. Zo werd een hellevaart toch nog een hemelvaart.
Jaap Goedegebuure