In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.
De berg van licht
De berg van licht is misschien niet de beste roman van Couperus, maar wel mijn favoriet. Talloze malen gelezen en altijd weer iets ontdekt, in dit geval iets wat te maken heeft met de spiegeling van de auteur in zijn held. Je kunt er immers moeilijk om heen dat Couperus zich enorm heeft ingeleefd in keizer Helegabalus, als veertienjarige op het schild geheven en op zijn achttiende vermoord, volgens de meeste bronnen omdat hij net als zijn beruchte voorgangers Caligula en Nero een krankzinnige despoot en een volkomen geperverteerde seksmaniak was. Toch gaat Couperus in dat negatieve beeld maar voor een heel klein deel mee. Zijn held is vooral een verwend ventje dat altijd zijn zin wil krijgen, maar dat ondanks zijn gevangenschap in het sadistisch universum toch een hart van goud heeft. Hij is wat je noemt een tragisch personage, dat de spirituele androgynie nastreeft maar daarbij blijft hangen in machteloos gekir en pathetische acteursmaniertjes.
Het kinderlijke in Helegabalus’ karakter is zo treffend en herkenbaar neergezet dat je je afvraagt in hoeverre Couperus ervaringsdeskundige was. Daar heb ik nu wel een idee van: hij ging te rade bij het kind dat hij zelf altijd ten diepste was gebleven. Het tamelijk harmonieuze huwelijk met zijn nichtje Elisabeth Baud was gefundeerd op hun beider gelukkige jeugd in Nederlands-Indië; samen hadden ze, als waren ze broertje en zusje, zich uitgeleefd in fantasiespelletjes. Dat speelse en kinderlijke bleef hem bij, bijvoorbeeld in wat hij schreef over zijn liefde voor Orlando, de gedroomde oudere sterkere broer, met wie hij vast geen seks heeft gehad, net zomin als met de andere mannen op wie hij viel. Het liefst ligt Luigi aan Orlando’s borst, zoals het knaapje Helegabalus aan de borst van de potige wagenmenner Hierocles.
Ronduit kinderachtig is Couperus’ gedrag tijdens de lezingentournee in Nederlands-Indië, een paar jaar voor zijn dood. In een hotel tekent hij het gastenboek met de inscriptie ‘Ik ben Louis Couperus, de Prins der Dichters’, en met zijn gastheren kibbelt hij over het honorarium, als een jongen die vecht om knikkers.
Veel kinderen zijn sensatie- en relbelust. Zo ook het grijze kind Couperus. In 1915 laat hij zich door een beroepszakkenroller rondleiden over de Amsterdamse Zeedijk. Wat hem teleurstelt is dat er  niet ergens een vechtpartij te zien is. Nadat hij zich weer in zijn geboortestad Den Haag heeft gevestigd, wordt hij een vaste bezoeker van de worstelwedstrijden in het Alhambra-theater, gelegen aan de als onguur bekend staande Boekhorststraat. Een zekere Alexander Coret, die hem daar meemaakte, heeft ons laten weten dat Couperus zich de handen rood klapte en met de heffe des volks mee schreeuwde en juichte. Met een klein beetje verbeelding hoor je zijn geaffecteerde stem boven alles en iedereen uit klinken.
Couperus heeft ook zijn fascinatie voor gespierde mannenlijven overgedragen op Helegabalus. Wanneer de jonge keizer de thermen bezoekt, vindt hij niets heerlijkers dan zich te laten kneden en bepotelen door stevige Libiërs. Zelf geniet hij ervan om in de spieren van de reus Maximinus te knijpen en hem uit te horen of hij overal zo flink geschapen is. Want kinderen houden nu eenmaal van pikante praatjes.
Jaap Goedegebuure