In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.
Du Perron, Ter Braak en de Anderen
De eerste maanden van 1930 bracht E. du Perron door in een Amsterdams pension. Kort na aankomst, op 5 januari, schreef hij zijn vriend Jan Greshoff: ‘Ik heb veel zelfingenomen Jodensmoelen gezien, maar zij hebben mij voorlopig meer geamuseerd dan geërgerd. Wat men in de Américain prachtig waarneemt zijn duizend overgangen – en kruisingen – van Jood en cabotin {tweederangsacteur, aansteller}.’
Ik kreeg deze passage voor het eerst onder ogen toen ik in 1974 begon mee te werken aan de uitgave van Du Perrons verzamelde correspondentie. Al gauw kwam ik er achter dat de uitspraak niet op zichzelf stond. Du Perrons brieven bevatten tal van schimpscheuten en beledigingen richting individuele Joden en richting Joden als collectief. Dikwijls zijn ze ontleend aan een oeroud repertoire van stereotiepe vooroordelen.
Het team dat de brieven van Du Perron gereed maakte voor publicatie opereerde volgens de afspraak dat de antisemitische uitlatingen gewoon moesten worden opgenomen in de gedrukte tekst. Daarmee werd bewust afgeweken van de gedragslijn die H. van Galen Last had gevolgd in zijn vierdelige editie van de briefwisseling tussen Du Perron en Ter Braak. Alle antisemitische opmerkingen waren daar vervangen door drie puntjes. Achterin stond bij wijze van verantwoording te lezen hoeveel woorden er waren verwijderd. Wat die woorden inhielden mocht de lezer van de twee schrijversweduwen en de tekstbezorger niet weten. De status van hun helden diende kost wat kost intact te blijven.
Ons gezelschap, dat werd geleid door H.A. Gomperts, stond op het standpunt dat we Du Perron vooral niet tegen zichzelf in bescherming moesten nemen. Bezondigde hij zich aan antisemitisme, dan was dat verwerpelijk, schokkend zelfs, maar hem uit de wind houden, nee dus. Dat gold trouwens ook voor zijn vrouwonvriendelijke en homofobe uitspraken.
Nu, negentig jaar later, doet zich een relletje voor rond een prominente Nederlandse auteur die op de rol stond om op 4 mei, bij de herdenking van de slachtoffers van het nationaalsocialisme, in de Nieuwe Kerk de traditionele lezing te houden. Hij kwam onder vuur te liggen toen bleek dat hij in 2006 akelige opmerkingen had gemaakt over Amsterdamse Joden en trok zich daarom als beoogd spreker terug. Voor zijn opmerkingen excuseerde hij zich, maar niet erg sterk. Hij zei dat ze hem bij wijze van ‘foute grap’ en in een dronken bui waren ontsnapt. Kennelijk besefte hij niet dat dronken mensen dingen plegen te zeggen die ze in nuchtere toestand wel degelijk denken, maar vanwege de door hen nagestreefde politieke correctheid en tot behoud van hun status als deugend mens zorgvuldig achter de haag van hun tanden houden.
Du Perron, overigens een zeer matige drinker, vond een dergelijke voorzichtigheid in 1930 nog overbodig. Zijn tirade was bedoeld voor vriend Greshoff, die net als andere vrienden – J.C. Bloem, Slauerhoff, Ter Braak, Marsman en nog wat andere leden van de literaire fine fleur – met antisemitisme geen problemen had, totdat vanaf 1933 de wereld radicaal van aanzien veranderde. En zelfs toen bleven Du Perron en Ter Braak in hun onderlinge communicatie gewoon op de oude voet doorgaan. Uiteindelijk zou dat hun adept Gomperts, zelf een holocaustoverlevende, zo hoog komen te zitten dat hij er in de laatste jaren van zijn leven een boek over schreef, Een kern van waarheid. Dat boek is niets minder dan een afrekening met oude liefdes als Ter Braak en Nietzsche.
Met de hedendaagse auteur die nu plotseling heel wat treedjes lager staat in de culturele pikorde, is inmiddels op geheel Nederlandse wijze afgerekend. Jaren lang galmde om zijn persoon het Hosannah, maar nu hoor je vrijwel alleen nog maar ‘Kruisigt hem’. Jammer dat Kellendonk niet meer leeft, die zou zijn gal hebben gespuwd over de vaderlandse gewoonte om het kwaad exclusief toe te schrijven aan de Ander en blind te zijn voor het kwaad in ons zelf. ‘Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen’, sprak een joodse schriftgeleerde tweeduizend jaar geleden al. Hou je stenen dus liever in je zak, maar probeer de zonde niettemin te blijven zien, want hij is echt overal, en dichter bij dan je misschien lief is.
Jaap Goedegebuure