In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.
Vrouw
Jan Brokkens bundel reisverhalen Stedevaart opent met een mooi stuk over de Nederlandse cultus rond Gustav Mahler. Die begon nog tijdens het leven van de componist, met dank aan Willem Mengelberg, de maestro die het Concertgebouworkest groot maakte. Hoezeer Mahler ook aansloeg bij de literaire voorhoede blijkt bijvoorbeeld uit de roman Gustaaf van de totaal vergeten auteur Constant van Wessem, en uit een vroeg gedicht van Van Wessems generatiegenoot Marsman. Het heet ‘Vrouw’ en gaat zo:
Lichaam, wentelend al-leven…
gedrochtlijk staan wij en massaal geheven
tegen den rottend-paarsen hemel van verlangen –
hijgende nacht…
mijn vale handen tasten even
het slierend kransen van uw blauwe haren,
die, gif en scheemring, vachten hemel waren
over al-ruimte, uw gelaat, ivoor ovaal
waarin uw ogen, spitse spleten, hangen:
een groen signaal.
Mahler zit hier verstopt in de context. Op 11 maart 1919 was Marsman met een paar vrienden bij een concert in de Utrechtse zaal Tivoli. Op het programma stond onder meer Mahlers vierde symfonie. Die eindigt met een aria voor sopraan en orkest. In dit geval werd de solopartij vertolkt door jkvr. Minny de Jongh – niet al te sterk, vond de muziekrecensent van het Utrechtsch Dagblad. ‘Gedistingeerd en vol goede intenties, maar wel wat al te bescheiden, en daardoor vaak onverstaanbaar.’
Op de negentienjarige Marsman maakte deze uitvoering van Mahlers Vierde veel meer indruk, getuige de brief die hij een paar dagen later aan zijn boezemvriend Arthur Lehning schreef. De tekst van ‘Vrouw’ had hij er bij ingesloten. ‘Dit Verhevene… het gansch verzwolgen worden in vrouw en muziek. Maar: meer nog dan die zinnelijk-geurende vrouw – en erger nog: het glanzen van haar rijpe vleesch -, en de meest zingende muziek, sidderde in mijn verbeeldingsherinnering die andere – wier haren mij de sterkste impressie gaven’.
Ik vraag me allerlei dingen af. Zat Marsman zo dicht onder het podium dat hij het parfum, of wie weet de zweetlucht van freule Minny kon opsnuiven? Of heeft hij het over een gedecolleteerde dame bij hem in de rij? Had hij ook een oogje op een tweede vrouw in het publiek?
Een ding staat als een paal boven water: het slotdeel (‘Sehr behaglich’) van Mahlers symfonie had kennelijk een testosteron verhogende werking op het gemoed van de aanstormende dichter. Hoe eigenaardig dat is, zie je pas als de tekst van de aria er bij neemt. Die is van de romantische dichter
Clemens von Brentano, en bezingt de geneugten van het hemelse leven, waar alles kuis en rein is. Aan Marsmans kennis van het Duits kan deze communicatiestoornis niet worden geweten, want die was nagenoeg perfect. Zijn oren en andere zintuigen waren vast geblokkeerd door het ‘weltlich’ Getümmel’ waar Brentano en in zijn spoor ook Mahler voor waarschuwen.
Jaap Goedegebuure