In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.
G.A. van Oorschot
Al eerder heb ik hier herinneringen opgehaald aan uitgever Geert van Oorschot, de man die Herman Verhaar en mij in 1976 zijn troetelkind Tirade toevertrouwde. Toevertrouwen is niet het goede woord – de bezorgde vader week geen minuut van het bedje. Hij deed alsof hij de leiding uit handen had gegeven, maar de redactievergaderingen vonden gewoon plaats op zijn kantoor en met hem er bij.
Bij die gelegenheden las hij ons verhalen voor van zijn alter ego R.J. Peskens, de auteur die kort tevoren bekendheid had verworven met Twee vorstinnen en een vorst. Ook vergastte hij ons wel op poëzie van de onbekende dichter Gerrit Smallegange, een heteroniem waarvan hij ons tevergeefs wilde laten geloven dat hij er niét achter zat.
Tijdens deze voorleessessies maakten we ook kennis met de eerste hoofdstukken van een vermakelijke sleutelroman over W.F. Hermans en Gerard Reve, alias Hermes en Revers. Die speelde zich af rond 1950, toen beide schrijvers nog kind aan huis waren op Herengracht 613 en daar het twijfelachtige genoegen hadden om in de kwaliteit van aangenomen zonen zowat doodgeknuffeld te worden. Reve komt er in voor zoals we hem kennen: de pestkop die het heerlijk vindt om anderen op stang te jagen, vrienden en familie in de eerste plaats. Hermans werd getekend in zijn achterdocht en mensenhaat.
De handeling in deze hoofdstukken was geënt op de verschijning en ontvangst van De tranen der acacia’s, de door Meulenhoff en De Bezige Bij controversieel geachte en dus geweigerde roman die Van Oorschot wel onder zijn hoede durfde nemen. Merkwaardig genoeg kreeg die roman een positieve bespreking van de conservatieve criticus P.H. Ritter jr., niet in een krant, maar voor de radio, een medium dat garant stond voor brede publiciteit. Al gauw ging het gerucht dat Van Oorschot met steekpenningen over de brug was gekomen. Over Ritter werd namelijk verteld dat hij omkoopbaar was, en dus deed je er goed aan om een of meer bankbiljetten in het recensie-exemplaar te stoppen. Als je hem dan hoorde zeggen ‘Reeds het openslaan van dit boek was een waar genoegen’, wist je dat je goed zat.
Van Oorschot had niet alleen het gebakkelei tussen de lookalikes van Reve en Hermans geënsceneerd, maar ook een gesprek tussen Hermes en de criticus Dijksterhuis dat vooraf ging aan de bespreking van Hermes’ roman voor de AVRO-microfoon. Er hing duidelijk een geur van corruptie in de lucht, maar dan niet afkomstig van Van Oorschot, maar van Hermans.
Verhaar en ik moedigden Van Oorschot aan om de voorgelezen hoofdstukken in Tirade te publiceren en zijn roman zo snel mogelijk te voltooien. Maar hij aarzelde, misschien omdat hij, niet ten onrechte, de wraak van Hermans vreesde. Na enige tijd liet hij ons weten dat er uit zijn auto een tas was gestolen met daarin een flink aantal van zijn manuscripten, de bewuste romanhoofdstukken inbegrepen, en dat hem de lust ontbrak om weer helemaal opnieuw te beginnen. Wij voelden aan ons water dat hij jokte. Als die tas al was ontvreemd, kwam hem dat vast niet slecht uit. Vele jaren later las ik in de door Arjen Fortuin geschreven biografie dat de tekst zich gewoon in het archief van de uitgeverij bevond. Lijkt me wel wat voor Tirade.
Jaap Goedegebuure
Foto: Jaap Goedegebuure