In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.
Een hond van Pavlov en Wakend over God
Gedichten lezen is één ding. Poëzie ervaren, door laten dringen tot de bodem van je ziel, is iets wat meestal pas komt bij de tweede, derde en verdere lezing. Voor sommige lezers zit er nog een fase tussen, die van de nauwkeurige woord-voor-woord analyse, de zogeheten close reading, al dan niet uitgevoerd met hulp van een kenner. De eerste poëziecoach die op mijn pad kwam, in het jaar dat ik begon met mijn studie Nederlands, was Aad Nuis, een man van vele ambachten: socioloog, uitgever, recensent, volksvertegenwoordiger en tenslotte ook staatssecretaris. Ik leerde hem kennen in zijn hoedanigheid van Leids docent letterkunde. Na mijn studietijd hielden we contact. Toen hij in 1981 toetrad tot de Tweede Kamer, vroeg hij me of ik hem wilde opvolgen als wekelijkse boekbespreker bij de Haagse Post.
In het door Nuis geleide poëziecollege lazen we de net verschenen bundel Een hond van Pavlov (1969) van Jan Emmens. Daarin staat een gedicht dat in de loop der jaren steeds meer voor me is gaan betekenen.
Wat nu de Saul van Rembrandt betreft,
mij ontbreekt het wel eens aan een tulband en iemand
die harp of harpsichord voor mij speelt,
aan een scepter en een bescheiden gordijn
waarmee ik tranen kan drogen.
Jan Emmens vond geen troost en zonk weg in peilloze depressies. In 1971 verhing hij zich. Zijn vriend Jan Eijkelboom schreef voor hem naderhand het gedicht ‘Egidius’, over het gemis dat  des te pijnlijker was ‘omdat ik ’s nachts soms weet / dat je jezelf niet had vermoord /als ik je angst had aangehoord.’
Met Emmens en Rembrandt had ik In de oudtestamentische koning Saul al vroeg de melancholicus herkend, maar ook de verkeerde man op de verkeerde plaats, de uitverkorene die voor zijn uitverkiezing op de loop gaat en zich verbergt achter de bagage wanneer de Israëlieten hem tijdens een volksvergadering op het schild willen heffen. Een psychiater die deze patiënt in de spreekkamer zou krijgen, kon hem vrij eenvoudig diagnosticeren als borderliner, nu eens himmelhoch jauchzend en dan weer zum Tode betrübt.
Sauls drama eindigt ermee dat hij zich in zijn zwaard stort. Ook dat zelfgekozen einde verbindt hem met Jan Emmens. En met die andere tragische dichter, Joost Zwagerman. Hem kende ik sinds 1987, maar intensief contact kregen we pas toen hij me in april 2015, vijf maanden voor zijn dood, de gedichten stuurde die later werden gebundeld in Wakend over God. Vanwege mijn gebleken belangstelling voor mystieke poëzie vermoedde hij aan het goede adres te zijn. Dat vermoeden was juist.
Na zijn zelfmoord (waarvan hij altijd had gezegd dat hij die uit alle macht wilde voorkomen, niet alleen die van hem zelf, maar ook die van anderen, onverschillig wie) ben ik me gaan afvragen waarom ik in Joosts laatste gedichten wel de gedrevenheid, de verbetenheid, de woede, de melancholie en het verlangen heb gezien, maar niet de angst en het gevoel van totale verlatenheid. Zo’n scherpe lezer van de ziel was ik dus niet, mijn kennis van de casus Saul-Rembrandt-Emmens ten spijt.
Jaap Goedegebuure