In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.
De Zoon van de Baron en de Working Class Hero
In de aantekeningen waaruit uiteindelijk de autobiografische roman Zelfportret van J.F. zou voortkomen schrijft H. Marsman zijn moeder de eigenschap ‘adels-vergoding’ toe. Woonachtig in het deftige dorp Zeist, dat omstreeks 1900 uitpuilde van jonkheren en jonkvrouwen, had ze idolen te kust en te keur. Bij de freules Van de Poll was ze zelfs kind aan huis.
Tegen dat dwepen met het blauwe bloed en het rode boekje zette de jonge Marsman zich flink af. Toch begrijp ik wel wat zijn moeder bezielde. Ik heb weet van adels-vergoding, was er zelf flink mee behept. Op mijn elfde, twaalfde jaar verbeeldde ik me dat ik heer en meester was van het piepkleine, door mij ingerichte graafschap Breevliet, het deel van het eiland Tholen waar de broers van mijn vader, vier keuterboertjes met twee paarden, drie varkens en vijftien koeien, het hoofd boven water probeerden te houden.
Naderhand kwam ik het fenomeen tegen in Oek de Jongs roman Pier en oceaan. In een terugkerende dagdroom ziet de jeugdige hoofdpersoon Abel Roorda hoe hij als zoon van een baron de oprijlaan van het voorvaderlijke landgoed oprijdt.
Met mevrouw Marsman en Abel Roorda kom ik uit de middenklasse – ik benoem het maar grofweg en onthoud me van Britse nuances als ‘upper’ en ‘lower’. Volgens mij is adels-vergoding typisch middle class. Albert Egberts, de working class hero uit A.F.Th. van der Heijdens romancyclus De tandeloze tijd, kun je er niet op betrappen, en een jongen van de gestampte pot als Maarten ’t Hart evenmin. Ook in de sociale laag net onder adel en patriciaat zit kom je het niet tegen. Daar zweert men bij een andere habitus, die van de schijnbaar toevallig aangewaaide, maar niettemin genetisch gecodeerde nonchalance, de sprezzatura die Baldassare Castiglione onontbeerlijk acht voor de hoveling. Abel Roorda beziet die nonchalance met een zekere jaloezie. Zo is hij geïmponeerd door de outfit van zijn vriend Toni Mesu: een oude tennisbroek met vage oranje gravelvlekken, maar niet zonder een zekere chic, en even oud tennisshirt, ook oud en toch mooi en stijlvol, en versleten, uitgelopen, door zeewater aangetaste, maar nog altijd dure leren mocassins. ‘Met een zeker dedain bezag Abel die kleren en tegelijkertijd was hij ervan onder de indruk. En juist nu had hij aan deze achteloos-chique jongen, die van zijn zondagen genoot, iets laten zien van een achtergrond die hij zelf al voor bekrompen hield.’
Dat is voor een middle class hero wel het ergste: om dankzij de nabijheid van iemand die met de gouden lepel in de mond geboren is, te moeten ervaren dat jouw lepel gewoon van roestvrij staal is, of op zijn hoogst bedekt met dun laagje zilver.
Jaap Goedegebuure