In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.
Morgen bloeien de abrikozen
Even terug naar Bertus Aafjes, de zo goed als vergeten dichter die uit het schimmenrijk opduikt nu er pas een scheldkritiek van Gerrit Komrij uit 1980 is herdrukt waarin zijn erotische oudemannenpoëzie over de hekel wordt gehaald. Mijn privéherinneringen aan Aafjes gaan veel verder terug, tot mijn dertiende.
Mevrouw Schippers, van wie we in de eerste van het gym Nederlands kregen, las ons regelmatig voor uit de reisverhalen waarmee Aafjes zijn inkomsten opkrikte. Weliswaar was hij enorm beroemd geworden met zijn Voetreis naar Rome (1946), maar daarvan waren de revenuen bij lange na niet voldoende om telkens weer het eind van de maand te halen. Dus nam hij dienst als perschef van een Egyptisch circus en verwerkte zijn ervaringen in Morgen bloeien de abrikozen (1954). Daarna volgde er nog een stel van dat soort bundels, Capriccio Italiano, De wereld is een wonder, In de schone Helena. Cees Nooteboom heeft de naam dat hij de Nederlandstalige literatuur het genre reisverhaal heeft geschonken, maar eerlijk is braaf, om met Willem Brakman te spreken: Aafjes ging Nooteboom voor.
Onze lerares was dol op Aafjes en op miraculeuze wijze slaagde ze erin om ons daarin te laten delen. In 1960 had ze natuurlijk het voordeel dat pubers heel wat volgzamer waren dan vandaag de dag. Wij vonden deze bereisde Roel een meeslepende en vaak ook vermakelijke verteller. Ik schafte me zelfs zijn boeken aan en gaf ze een ereplaats op mijn Tomadorekje.
Namens de hele klas schreef mevrouw Schippers Aafjes een brief waarin we getuigden van onze bewondering. We kregen een handgeschreven antwoord van twee kantjes terug. Dat werd verloot. De klasgenoot met wie ik een tafel deelde was de gelukkige, maar omdat hij zowat de enige was die niet meeging in de Aafjeshype, gaf hij het document aan mij. Ik moet het nog ergens hebben liggen.
In diezelfde tijd bracht ons gezin een vakantie in Zuid-Limburg door. We maakten een uitstapje naar kasteel Hoensbroek, waarvan Aafjes beheerder was. Hij stond zo maar aan de poort, in levenden lijve, bijna aanraakbaar. Hij was de eerste schrijver die ik van nabij zag. Op hem af stappen en een praatje maken was vooralsnog een brug te ver. Hem van aangezicht tot aangezicht te hebben aanschouwd was me al meer dan genoeg.
Jaap Goedegebuure