gepubliceerd op 20 oktober 2020
Over de jaren heen lezen 52: Eendje

In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.

Eendje

Af en toe hum ik nog wel eens een liedje van Jaap Fischer, de Leidse student die in de vroege jaren zestig populair werd met zijn mild-ironische dan wel zwart-romantische versjes. ‘Daar waren twee monniken, Hans en Joop, in een klooster op een heuvel / ze sleten hun tijd, en dat was een hoop, met sigaren, wijn en gekeuvel’ – dat werk. ‘Ik zoek de rust van een kist, een eikenhouten kist.’ Mijn liefde voor deze en andere teksten nam in niet geringe mate toe nu mijn vader er hevig van gruwde.

Jaap Fischer deed het vooral goed bij gymnasiasten die zich aan het voorbereiden waren op een toekomst als Leidse corpsbal. Toen hij doorkreeg wie zijn fans waren, hing hij de gitaar aan de wilgen en verdween uit de openbaarheid. Het gerucht ging dat hij van pure melancholie zelfmoord had gepleegd, net als die andere Leidse troubadour, Piet Paaltjens. Toen hij in 1976 een comeback maakte, had hij niet alleen zijn stijl maar ook zijn naam veranderd. Joop Visser paste beter bij zijn nieuwe imago van maatschappijkritische zanger.

Bij mijn aankomst in Leiden, anno 1969, was het corps op sterven na dood, en dus verzon men in sociëteit Minerva een list: een verstandshuwelijk met de minstens zo bekakte Vereniging van Vrouwelijke Leidse Studenten, de ‘elles’. Dat bleek een gouden greep. Zelf werd ik nergens lid van, liet mijn haar en baard groeien, ging naar Kralingen, kocht hasj bij een nabij gelegen commune waar ze ook handelden in bootleg-albums van Bob Dylan. Naar Jaap Fischer luisterde ik niet meer, en dus kon ik gemakkelijk afstand doen van het grammofoonplaatje met daarop het liedje ‘Eendje’. ‘Eendje ga je mee? / Wat doen? / Zwemmen met z’n twee’. Ik deed het cadeau aan mijn oud-klasgenoot Bert, die ‘Eendje’ wilde instuderen voor zijn auditie bij de Amsterdamse toneelschool.

Bert was altijd al anders geweest, artistieker, onaangepaster, brutaler. Hij ging ons voor op de verboden paden, zoals die keer dat we tijdens een schoolexcursie naar de Brugse kerken en musea de groep verlieten en aan een kroegentocht begonnen, zes jongens en één meisje, de Françoise Hardy-lookalike Heleen, zo onbereikbaar dat ik niet eens verliefd op haar durfde worden.

Bert en Heleen waren eigenlijk voor elkaar gemaakt, maar we zagen toen al dat er niet meer inzat dan vriendschap. Toch duurde het nog zeker een decennium voor Bert dat zelf ook toegaf en uit de kast kwam. Dat was in Los Angeles, waar hij heen gegaan was omdat hij hoopte op een carrière in Hollywood. Verder dan wat figurantenrolletjes kwam hij niet, en tenslotte werd hij tijdens de grote aidsepidemie uit de boeken gewist. Heleen was hem toen al voorgegaan, overleden aan de gevolgen van een zware heroïneverslaving. Nu ik weer aan ze denk komt de slotregel van Jaap Fischers liedje bij me op. ‘Zo eendje ben ik niet’. Dat slaat met terugwerkende kracht op mij. Maar ik ben er niks trots op.

Jaap Goedegebuure