In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.
Doeschka Meijsing
Over smaak valt flink te twisten. Over sexappeal niet minder. Veel vrouwen voelen zich aangetrokken tot een man met een spleetje tussen zijn boventanden, zo’n man als wijlen onze minister-president Lubbers. Er schijnen zelfs vrouwen te bestaan die door het dolle heen raken van een man met een bochel. Dat moet iets te maken hebben met de mythe als zou het betasten van de bochel de eisprong bevorderen. Helaas heb ik dit broodje aap tot nu toe aan geen enkel document of getuigenis kunnen staven. De enige die er bij mijn weten over heeft geschreven, en dat in ironische zin, is Louis Ferron in zijn roman De keisnijder van Fichtenwald. Een literair feit dat wat meer steun biedt aan het bestaan van genoemd volksgeloof stamt uit de biografie van de gebochelde schrijver-criticus Ab Visser. Ondanks zijn mismaaktheid genoot die de reputatie van geducht rokkenjager.
Bij mij wordt een zachte plek geraakt door wat in medisch jargon het luie oog heet, en in het dagelijks spraakgebruik de loensende blik. Het zijn aanduidingen die vanwege hun niet al te gunstige klank geen recht doen aan het gevoel dat ik er bij krijg. Twee ogen die allebei een andere richting uitkijken, ze hebben iets aandoenlijks, net of degene die tegenover je zit je uit verlegenheid niet echt durft aan te kijken. Tegelijk heeft die dubbele blik iets uitdagends en berekenends. De ander lijkt wat van je te willen, maar houdt ook afstand.
Doeschka Meijsing loensde. Ik kwam daar voor het eerst achter toen ik op een voorjaarsavond in het jaar 1982 geruime tijd tegenover haar zat. Naarmate het later werd en ze zich meer had gelaafd aan de wijn, keek haar ene oog me steeds strakker aan, terwijl het andere verder afdwaalde. Nou moet jij eens goed naar me luisteren, sprak het ene oog. Let alsjeblief niet te veel op me, ik bedoel het niet zo, zei het andere. Het was een fascinerend duet en ik raakte al hoe meer geneigd om Doeschka in alles gelijk te geven, ook toen ze me verweet dat ik haar met sommige van mijn recensies verschrikkelijk had gekwetst, en hoe onbenullig het wel niet was om Piet Paaltjens boven Heinrich Heine te verkiezen.
In de jaren die volgden zag ik Doeschka om de zoveel tijd terug, meestal wanneer we voor een zaal  letterlievenden met elkaar in gesprek gingen. Altijd weer werd ik geraakt én aangetrokken door haar felheid en kwetsbaarheid. Doeschka presenteerde haar meningen graag in hardkartonnen verhuisboxen en plakte daar dan stickers op met teksten in de trant van Brandbaar! of Schudden voor gebruik! Ze was graag dwars, maar kwam niet zelden schuchter en verlegen over.
Mij maakte ze het na die eerste confrontatie en een paar gifpijlen die ze in haar columns voor Vrij Nederland op me afschoot niet al te lastig meer. Eén of twee oorwassingen volstonden. Toen ik haar én haar broer Geerten in het openbaar moest interviewen had ze hem, wantrouwig en wrokkig als hij was vanwege mijn nogal robuust gearticuleerde mening als zou zijn roman Erwin weinig meer zijn dan een slap afkooksel van Huysmans’ A rebours, over de streep getrokken. In mijn hoedanigheid van boekbespreker kende ik weliswaar minder manieren dan wat de Meijsings van hun goed-burgerlijke opvoeding hadden meegekregen, maar niettemin vond ze me toch niet zo’n doortrapte smeerlap als bijvoorbeeld X of Y.
Zonder dat ik er echt op uit was heb ik Doeschka ook tweemaal blij gemaakt met een recensie. De eerste ging over Tijger tijger. Ik had geschreven dat die roman weliswaar niet volmaakt was, maar toch zeer de moeite waard nu hij zo overduidelijk uit haar tenen kwam. Van De beproeving, een boek dat net als veel van haar werk de sporen van een diepe crisis draagt, vond ik hetzelfde. De beproeving werd door veel critici nogal matig gewaardeerd, maar wat mij betreft is het haar beste roman. Fel en tegelijk kwetsbaar. Hard en sentimenteel. Doorleefd pathos. Helemaal Doeschka.
Jaap Goedegebuure