In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.
De wetten
Af en toe heeft het impulsief neergeschreven en gepubliceerde woord een uitwerking waarop je niet verdacht bent. In mijn bespreking van Connie Palmens roman De wetten (HP/de Tijd van 1 maart 1991) liet ik doorschemeren dat ik me een beetje had geërgerd aan de neiging van Marie Deniet, de heldin van de geschiedenis, om alle leden van mijn soort over één kam te scheren. Dus stelde ik met enige nadruk vast dat ik blij was geen man te zijn. Meteen bereikten mij van her en der verraste en af en toe ook verontruste reacties. Was ik bezig om uit de kast te komen als transgender? Slikte ik al hormonen? Wanneer vond de operatie plaats? Terwijl ik alleen maar had willen zeggen dat Ik me niet aangesproken voelde door tirades in de trant van ‘Alle mannen zijn hetzelfde, want…’ – vul maar in.
Mijn eerste confrontatie met De wetten kreeg een vervolg toen ik kort na de verschijning  van dit buitengewoon succesvolle debuut in een afgeladen Amersfoortse schouwburg met Connie Palmen in gesprek mocht. Behalve dat ik me geen echte man voelde, had ik in mijn recensie ook laten weten dat Marie Deniet in het laatste hoofdstuk nogal gemakkelijk terugviel in de stereotype rol van het hulpeloze vrouwtje. Alsof ze in het voorafgaande niet alle mannen op haar weg naar zelfverwerkelijking de baas was geweest. Verwijzend naar mijn slotzin en met een schalkse twinkeling in haar ogen kreeg Palmen de zaal plat toen ze zei, met haar hand op mijn arm, dat het tussen haar en recensenten die van het laatste hoofdstuk weinig moesten hebben nooit meer wat kon worden. Toch was het van haar kant altijd een en al vriendelijkheid wanneer ik haar nog eens tegenkwam. Voelde ik me zowaar weer een echte man.
Jaap Goedegebuure