In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.
Bij nader inzien
Zelden verliep een literaire loopbaan zo grillig als die van J.J. Voskuil. De 5188 bladzijden dikke mammoetroman Het Bureau maakte hem wereldberoemd in Amsterdam en omstreken en bleek ondanks de omvang zelfs een formidabele bestseller. Heel anders verging het zijn 1207 pagina’s tellende debuut Bij nader inzien (1963), dat zich tijdens het eerste naoorlogse decennium afspeelt onder Amsterdamse studenten Nederlands. Ik heb uitgever Van Oorschot vaak horen verzuchten dat hij met de onverkochte exemplaren gemakkelijk de Herengracht had kunnen dempen.
Ondanks het wansucces, aanleiding tot Voskuils besluit om geen fictie meer te publiceren, totdat de herdruk (1985) en de televisiebewerking (1991) van Bij nader inzien zijn schrijverschap onverwachts weer vlot trokken, gold het boek onder neerlandici als een pikante geheimtip. Dat had alles te maken met de herkenbaarheid van Voskuils personages. In het exemplaar dat in de jaren zeventig te leen was bij de Leidse instituutsbibliotheek neerlandistiek zat een leeswijzer die vermeldde dat David eigenlijk Enno Endt was en Hettie het spiegelbeeld van Frida Balk, en dat professor Hellinga hier Springvloed heette. Toen Frida Vogels in Voskuils slipstream ook een beroemd auteur werd, kwamen we nog te weten dat zij model had gestaan voor de enigmatische Henriëtte Fagel.
Het opvallendste karakter in deze Titaantjesclub, zeg maar de antagonist van protagonist Maarten Koning, is Paul Dehoes. Bij eerste kennismaking werd ik vooral getroffen door de karikatuur die Voskuil van hem had gemaakt. De monologen waarin Paul, een nerveus pratend, hanig mannetje met een klein hoofd en uitpuilende ogen, zich laat gaan, staan stijf van de frases die hij heeft gejat van zijn held Du Perron: ‘honnêteté’, ‘hiërarchie’, ‘lucide’, ‘ploertigheid’, en zo meer. De ridiculisering bereikt een climax wanneer Paul voor het eerst met zijn vriendin naar bed gaat. Vooraf heeft hij tegenover de vrienden flink opgeschept over zijn seksuele prestaties, maar die meteen ook gerelativeerd,  met erudiete praatjes à la Stendhal en Du Perron, over ‘kristallisatieproces’, ‘jacht op de Ene’ en ‘postcoïtum’. Als er echt niet meer aan de Daad valt te ontkomen, krikt Paul zijn potentie nog even snel op met behulp van een rauw ei. Zo zet je iemand aardig voor schut.
Bij tweede en derde lezing van Bij nader inzien zag ik dat de zojuist aangehaalde passages eerder uitzondering dan regel zijn. Het personage Paul is te levendig, te intelligent en uiteindelijk ook te tragisch om tot een karikatuur gereduceerd te kunnen worden. Als hij daar niet boven uitgestegen was had hij nooit kunnen voldoen aan de rol die Voskuil hem gaf: gelijkwaardige sparringpartner in het streven naar ‘zelfbevestiging’. De kwalificatie komt van Pauls model en Voskuils ex-vriend J.J. Oversteegen, erudiet en bevlogen redacteur van Merlyn, invloedrijk literatuurwetenschapper, enthousiasmerend docent én, zo weet ik uit eigen ervaring, een van de aardigste mensen in mijn vakgebied. Toen Oversteegen tegen het einde van zijn leven een vinger achter de gefictionaliseerde werkelijkheid van Bij nader inzien probeerde te krijgen, kwam er geen onvertogen woord uit zijn pen. Hij liet juist zien dat hij en Voskuil bevriend waren geraakt ‘omdat wij beiden tegen het eind van onze studie en in de jaren daarna onzekerder waren dan ooit over de vraag wat wij met ons leven aan moesten. Dat onzekerheid even wegvalt in de buurt van een andere onzekere, dat zal wel de bestaansreden van onze vriendschap geweest zijn.’ Daar past maar één woord bij: grootmoedig.
Jaap Goedegebuure