In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.
Voorlopig
Op een goede dag, ergens in de jaren zeventig van de vorige eeuw, ging uitgever Geert van Oorschot op bezoek bij Adriaan Roland Holst. De oude bard had de harp nog altijd niet aan de wilgen gehangen en zag zijn verzen met grote regelmaat in literaire tijdschriften verschijnen. Dus vond Van Oorschot dat het tijd werd de nieuwe productie te bundelen. Hij had zelfs al een titel bedacht. ‘Jany’, zo sprak hij nadat het eerste kelkje jenever geledigd was en een verse sigaar opgestoken, ‘je zult nu wel gauw dood gaan, dus ik stel voor dat we je boek Laatste bundel noemen.’ Roland Holst zweeg enige tijd en zei toen bedachtzaam: ‘Nee, Geert. Voorlópig laatste bundel.’ Aldus geschiedde.
Een paar weken nadat Voorlopig de boekhandels had bereikt, het was augustus 1976, overleed de dichter. Kort tevoren was de VPRO nog langs geweest om hem een gedicht te laten voorlezen. De keuze viel niet op iets van eigen makelij, maar op ‘De tuinman en de dood’ van vriend en leeftijdgenoot P.N. van Eyck. Na opname van de voordracht ledigde Roland Holst met de geluidsman een fles wijn.
Roland Holst was wat je noemt een ‘bevlogen’ dichter. Hoewel hij ook man van de wereld was en de reputatie van geducht rokkenjager genoot, zag hij zijn poëzie als een hoge opdracht, hem verstrekt door een boodschapper van gene zijde. Dat hij domicilie had gekozen aan de Noordzeekust paste in de door hem gecultiveerde mythe dat zich daar de grens bevond tussen de verdorven wereld van materie en klatergoud en de Elyseese Velden aan de overzijde van de grote plas. Hij beschouwde zichzelf als een verdoolde godenzoon die met het ene been vast zat in het hier en nu en zich met het andere been daaruit probeerde los te wrikken. Die spagaat geeft zijn gedichten niet zelden iets krampachtigs, iets wat in weerwil van het door hem beleden heidendom sterk doet denken aan het christelijke beeld van de zondige aarde versus het hemelse heil.
Behalve zanger van het Elysisch verlangen was Roland Holst ook de auteur van het gedicht ‘Zwerversliefde’, dat het nog altijd goed doet bij romantisch aangelegde pubers van vele leeftijden. Zo zag ik onlangs hoe de acteur Bastiaan Ragas (*1971), die je eigenlijk van een midlifecrisis zou moeten verdenken, het aan Jacobine Geel voorlas. ‘Laten wij zacht zijn voor elkander, kind.’ Een eeuwigheid geleden schreven wij het al over op een los schriftblaadje en bewaarden het in onze blauwe gymnasiumagenda’s. Vooral de vergeefsheid van het menselijk samenzijn sprak ons, die zo graag comfortabel ongelukkig wilden zijn, sterk aan.
Voorlopig is van een ander kaliber. Roland Holst had er alle romantiek en priesterlijke pose afgelegd, en verstond zich onverschrokken met de onvermijdelijke aftakeling en de al even onvermijdelijke dood. Om de combinatie van weerbarstigheid en kwetsbaarheid is die bundel mij zeer sympathiek.
WAT WAS
Toen er niets meer dan afbraak overbleef
deed hij de glazen deuren langzaam open
en trad naar buiten en dacht: ik weerstreef
niet meer en zie van hopen en wanhopen
af nu het graf mij wacht. Ik heb geleefd,
gedronken en gegeten wat ik wilde
en alles wat ik in de avond schreef
blijft naast mij.
Jaap Goedegebuure