In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.
Oblomov
Sommige romanpersonages – maar dat zijn wel de uitzonderingen – hebben zo diep wortel geschoten in het collectieve geheugen dat je het boek waarin ze voorkomen niet eens hoeft te lezen om toch enig zicht te hebben op hun identiteit. Odysseus is zo’n personage, en Robinson Crusoë en Don Quichot. Wie een beetje encyclopedisch onderlegd is weet wat een odyssee en een robinsonade zijn, en waar donquichotterie voor staat. Als je alle jongensclubs die zich De Drie Musketiers noemen de kost zou moeten geven, ging je geheid failliet. En hier in Nederland wemelt het ook zonder Multatuli’s inbreng van de Droogstoppels.
Nu Gontsjarovs roman Oblomov al jaren ongelezen bij mij in de kast stond, bedacht ik dat het tijd werd om de tekst eindelijk eens aan mijn eigen werkelijkheid te toetsen. Ik was al zo vaak een Oblomov tegen het lijf gelopen en had daarbij zoveel kennis van het oblomovisme opgedaan dat ik het niet nodig vond om alsnog het boek te lezen waarin the one and only zijn eigenlijke thuis heeft. Dat verzuim heb ik inmiddels goedgemaakt.
En, vraagt een stem in mij, klopte je stereotype beeld zo’n beetje? Ja en nee. Toen ik op de eerste beste bladzij las dat de ruim dertigjarige held ‘voor iemand van zijn leeftijd nogal gezet was, door gebrek aan beweging of frisse lucht, en waarschijnlijk door beide tegelijk’, dacht ik meteen aan X, die nauwelijks meer van haar kamer komt en haar talenten laat verdorren bij gebrek aan energie. Een aantal bladzijden verder rees voor mijn geestesoog de schim van de vermaarde criticus Y op, van wie meer dan een informant mij heeft verteld hoe hij kwijnend op de sofa lag, het oog gericht op de gestaag hoger wordende stapel ongeopende brieven. En wanneer Oblomov tegen zijn zin de deur opent voor bezoekers, bang dat ze hem zullen betrappen op de verregaande staat van slordigheid en vervuiling waarin hij vegeteert, herinner ik me de voorgoed veelbelovend gebleven essayist Z die zijn uitgever aan de deur afpoeierde met de uitvlucht dat de deadline voor dat bestelde boek toch echt pas over een jaar zou verstrijken.
Het grote verschil tussen het romaneske model en de Oblomovs die ik heb mogen observeren is dat hun werkelijkheid vele malen erger is dan Gontsjarovs verzinsels. De echte Oblomov sukkelt om het roer recht te houden, maar zo lang hij met rust gelaten wordt en zijn bessenwodkaatje kan drinken, vindt hij alles best en voelt zich zelfs gelukkig. Zijn lookalikes daarentegen zijn diep te beklagen. Het mag misschien zo zijn dat Gontsjarov er de draak mee heeft gestoken, dat neemt niet weg dat oblomovisme een ernstige ziekte is. Je gaat er net niet aan dood, maar daar is ook al het positieve mee gezegd.
Jaap Godegebuure