In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.
Simon Vinkenoog
In de lente van 1989 beleefde ik het genoegen een avond in het gezelschap van Simon Vinkenoog te mogen verkeren. We waren allebei uitgenodigd om in Den Bosch ons zegje te komen doen over nut en noodzaak van het literatuuronderwijs. Drieëntwintig jaar tevoren had ik de dichter, volgens sommige collega’s ‘een ongebakken deegsliert’, al een keer eerder meegemaakt. Gedragen door een aanzwellende bekendheid, die te danken was aan zijn inbreng als organisator en presentator van de baanbrekende, op televisie uitgezonden manifestatie Poëzie in Carré, begon hij aan een never ending tour van lezingen-op-het-land over zaken als bewustzijnsverruiming weetjewel, New Babylon, de I-Tjing, dichterschap als een grondrecht en poëzie als primaire levensbehoefte. Maar in feite stond er bij al die gelegenheden slechts één onderwerp op de agenda, en dat was Simon zelf.
Voor zijn optreden anno 1966, waarbij ik me kon vergapen aan zijn nonchalance en flux de bouche, moeten we terug naar een zaaltje in Middelburg, het Zeeuwse Haagje. Tot verbijstering van het deftig burgerlijke gehoor dat op deze ‘culturele avond’ was afgekomen, nam Simon plaats op de tafel waar andere sprekers hun aantekeningen zouden hebben uitgespreid. Vanuit de yogazit losjes improviserend begon hij aan een overzicht van alle mogelijke zegeningen die de sixties ons brachten. Mijn leraar Nederlands, als moderator ingehuurd, probeerde de euforie te dempen met zijn gebruikelijke scepsis, maar dat deerde Vinkenoog niet in het minst. Zittend op die tafel was hij de perfecte belichaming van de zogeheten alternatieve scene. Achteraf is het nogal opmerkelijk dat zijn imago zich uitkristalliseerde binnen dat ene decennium, de jaren zestig, om daarna voorgoed tot een fossiel te verstenen. Alsof hij daarvoor niet de onvermoeibare pleitbezorger van de Vijftigers was geweest, samensteller van de bloemlezing Atonaal en auteur van de dichtbundel Heren Zeventien en de roman Hoogseizoen. Misschien is de voorgoed beklijvende associatie met flower power en de anti-autoritaire tegencultuur wel zijn noodlot geweest.
Toen Vinkenoog en ik na afloop van onze Bossche dubbellezing in de trein naar de Randstad waren gestapt en daar een rookcoupé hadden opgezocht, drongen de dampen van zijn zelfgekweekte wiet zo diep mijn neus en keelgat binnen dat ik er bijna toe kwam om net als Robert Jasper Grootveld ‘uche uche’ te gaan scanderen. Zuigend aan zijn joint vertelde hij dat de NS hem sinds zijn zestigste verjaardag van een seniorenkaart liet profiteren. Helemaal te gek, die veertig procent korting, zeker nu hij onlangs aan zijn zoveelste huwelijk was begonnen. Overigens vonden zijn kinderen dat hij alles in zijn leven fout gedaan had. Hij niet. Hij had het er altijd van genomen. Laatst had hij nog een serie tekeningen van Karel Appel, hem door de schilder cadeau gedaan toen ze in Parijs samen armoe leden, aan een verzamelaar verkocht. Appeltjes voor de dorst, haha.
Wie zei ook al weer dat rollende stenen geen mos vergaren?
Jaap Goedegebuure