In deze nieuwe rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.
Madame Bovary
Van mijn eerste kennismaking met Madame Bovary staat me niet zoveel bij, niet de datum en evenmin hoe het verder ging. Mijn tweede tot en met zoveelste contact kan ik beter in de tijd plaatsen. Van 1986 af deed ik mijn best om eerstejaarsstudenten te laten proeven van het allerbeste uit de wereldliteratuur. Voor mij leed het geen twijfel dat Flauberts meesterwerk daartoe behoorde. En dus stond het met nog elf andere klassiekers op een lijst die ik in één trimester de revue liet passeren. Mij gaf het de kans om me elk jaar opnieuw aan Madame Bovary over te geven.
Hoe vaker ik met Emma verkeerde, des te inniger kreeg ik haar lief. Aanvankelijk was die liefde nog gehuld in medelijden. De trefzekere observatie van Erich Auerbach, een medelezer die mij meer dan wie ook heeft gevormd en bijgelicht, dat Emma in het grijs gekookte soepvlees van de middagmaaltijd haar saaie plattelandsbestaan gespiegeld ziet, zette de toon. Weer wat later zag ik  haar niet langer als slachtoffer, maar als heldin. Ik werd vooral getroffen door een passage aan het einde van de roman. Na een affaire met de lokale Don Juan, Rodolphe, heeft Emma zich diep in de schulden gestoken ter wille van haar tweede minnaar Léon. Ze beseft maar al te goed dat ze daarmee over zichzelf en haar echtgenoot Charles een financiële catastrofe heeft afgeroepen. Het belet haar niet om haar laatste vijf francs aan een bedelaar te geven. ‘Het leek haar een mooi gebaar om het zo weg te gooien.’ Dat is pas stijl!
Mijn liefde voor Emma voerde mij in 2010 naar het Normandisch dorpje Ry, in de jaren veertig van de negentiende eeuw de woonplaats van dorpsdokter Etienne Delamare en zijn tweede vrouw Delphine. Ze zouden vergeten zijn als Delphine’s tragische lot (ze pleegde zelfmoord toen ze net als Emma verstrikt was geraakt in een web van overspel en schulden) Flaubert niet de stof voor zijn roman had geleverd. Daartoe kreeg hij overigens wel een zetje van Maxime du Camp en Louis Bouilhet. Die vonden dat hun vriend niet langer moest blijven hangen in de schemergebieden waar hij en de Heilige Antonius hun verzoekingen ondergingen, maar beter bij de tragiek van alledag te rade kon gaan.
Vandaag de dag heeft Ry zich met behulp van Flaubert nadrukkelijk op de kaart gezet. Aan de hoofdstraat, waar ooit de postkoets uit Rouen voorbij denderde, vond ik een kroeg die Le Bovary heette, een Emma genaamde snuisterijenwinkel, en een restaurant waar de eigenaar zich had getooid met een snor die duidelijk naar die van Flaubert was gemodelleerd. De lokale VVV had er wandel- en fietsroutes uitgezet die voerden langs plekken waar Delphine naar verluidt had geleefd en geleden. Zonder al te veel scrupules had men voor haar persoon die van Emma gesubstitueerd. Gek genoeg werkte het. In mijn beleving was Ry  Yonville geworden. Rodolphe’s huis in de velden buiten het dorp, waar Emma stiekem heenloopt om er de liefde te bedrijven, viel zo maar te bezichtigen, net als het bruggetje waaronder ze de briefjes aan haar minnaar verstopte, en de beek waarlangs ze placht te wandelen.
Tenslotte belandde ik bij het dorpskerkje en zag hoe daar tegen de muur twee verweerde zerken leunden, Â van Etienne Delamare en zijn eerste vrouw. Toen zij gestorven was, hertrouwde hij, net als Charles Bovary, op zijn zevenentwintigste met de tien jaar jongere Delphine. Negen jaar later, een jaar na haar zelfmoord stierf hij, ongetwijfeld van verdriet.
Delphine’s graf trof ik er niet aan; zelfmoordenaars werden nu eenmaal niet aan gewijde aarde toevertrouwd. Ze moest het doen met een gevelsteen, in 1990 geplaatst door de Franse Schrijversbond. Toen ik daar voor stond, voelde ik hoe mijn ogen begonnen te branden, net als Flaubert toen hij zijn heldin moest laten sterven. Toch wel.