De bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, sinds 1876 ondergebracht bij Universitaire Bibliotheken Leiden, bevat meer dan honderdduizend gedrukte werken, maar ook handschriften, archieven en verschillende deelcollecties. In deze rubriek Uit de bibliotheek belicht een auteur een bijzonder of opmerkelijk object uit de omvangrijke collectie van de MdNL. Voor deze aflevering kiest Hanneke Eggels voor Erasmus’ Laus Stultitiae:
Door Hanneke Eggels
Desiderius Erasmus werd in de turbulente zestiende eeuw beïnvloed door de Griekse filosofie van de Stoa die leert dat alleen de wijzen verstandig zijn en alle anderen daarom gek. Maar Erasmus vormde in Laus Stultitiae – Lof der Zotheid de overdreven leer van de Stoa om tot een universele satire tegen de wantoestanden van zijn tijd en laat de zotheid de stoïcijnse paradox inpikken:
Nou, als alle andere mensen dan toch gek zijn, dan behoort de wereld mij toe.
Zo presenteerde de humanist een beeld dat al in de oude satires werd gebruikt: het leven is de facto een toneelspel en de mens is in werkelijkheid het tegendeel van wie hij voorstelt. De koning is de slaaf van zijn lusten, de rijke is arm door zijn hebzucht – en de zotte vrouw is de ware wijze. De impliciete norm is hier: Ware slimheid is niks anders dan zotheid. Want, zo zegt hij:
Niets is goedkoper dan om zich van de ernstige levensvragen met een dooddoener af te maken. Daarentegen is niets zo pikant, als om de zotste dingen met zulk een ernstig gezicht te behandelen, dat niemand opmerkt dat het maar een grap is.
(In Voorrede, de brief aan Thomas More in de vertaling van Hanneke Eggels.)
De eerste uitgever van Laus Stultitiae in 1509 was Gourmont te Parijs. In zijn Lof der Zotheid kiest Erasmus naar de definitie van satire een opponent, ja zelfs verschillende opponenten voor zijn satirische aanvallen.
Een van zijn topics was de maatschappelijke positie van de vrouw. Waar hij zich tegen verzet is dat zij in het sociale verkeer als minderwaardig werden beschouwd en daarom geen opvoeding kregen. Dat de dochters van Thomas More Latijn en zelfs een beetje Grieks konden schrijven vindt hij dan ook een overwinning. Zijn ‘Zotheid’, de hoofdpersoon uit Lof der Zotheid, is een vrouw, een sprekende ezel….Zijn zotte vrouw keert de waarheid om, prijst zichzelf in een lofrede en presenteert zich als tegenbeeld van de wijze godin Minerva. De Zotheid is immers de enige die door haar gaven goden en mensen kan laten lachen met haar staf en ezelsoren! De door Desiderius Erasmus gekozen opzet haar nu juist de waarheid te laten spreken, impliceert dat zij een opponent moet kiezen. Als tegenstander kiest zij de Wijze.
“Dat ongelukkige schepsel, de Wijze, die oud geworden voor zijn tijd, en tot bedroevende eenzaamheid gedreven, zich door een leven sleept dat hij, als hij consequent handelt, met zelfmoord beëindigt.()” (vertaling Hanneke Eggels).
In de oudste Nederlandse vertaling die de Emdense uitgever-drukker Willem Geylliaert in 1560 op de markt bracht staat in de marge bij het fragment ‘Over de vrouw’ gekrabbeld:
Een wijf dat wijs wil zijn is dobbel sot.
Wie heeft dat geschreven? Dat blijft in het ongewisse. Een orthodoxe feministe die er niet op lette dat datzelfde marginale de bondige samenvatting is van een citaat uit een satire van Erasmus, zal in het sweeping statement zeker een illustratie zien van typisch mannelijk machtsdenken. Wat schreef hij precies?
Ende ist dat misschien eenich wijf wil wijs gheacht worden, die en maect niet anders dan dat sy dobbel sot sy: gelijck of yemant den Osse tot vechten bereydde tegen zijn natuere.
Van dogmatiek mogen wij Desiderius Erasmus niet betichten. Zijn ‘Zotheid’, de hoofdpersoon uit Lof der Zotheid, spreekt met zelfspot namens haar sexe en haar diersoort, als vrouw, als sprekende ezel….Het fragment ‘Over de vrouw’ blijkt een oefening in close reading voor de goede verstaander.
Ik bracht als doctoraalstudente in 1983 enige tijd door in de UB Leiden om met witte handschoenen vanuit de oudste Nederlandse vertaling van Laus Stultititiae in het zestiende-eeuws Nederlands het fragment ‘Over de vrouw’ te collationeren, te vertalen en te annoteren in modern Nederlands. Het is te vinden onder de signatuur Special Collections Reading Room , Maatschappij Nederlandse Letterkunde (KL), 1499 F 40. Online is het hier te raadplegen.
Vertaling uit Erasmus’ Laus Stultitiae:“Quodsi qua forte mulier sapiens haberi velit, ea nihil aliud agit quam ut bis stulta sit,..” van het fragment ‘Over de vrouw’: “Ende ist dat misschien eenich wijf wil wijs gheacht worden, die en maect niet anders dan dat sy dobbel sot sy: gelijck of yemant den Osse tot vechten bereyd-de tegen zijn natuere.”
Dat Costelijck ende costelijck Boecxken,
Moriae Encomion: Dat is, een Lof der Sotheyt,
Van Erasmo Roterodamo Speelwijs beschreven: tot het verstant seer nuttelick, ende te lesen lieffelijck. Gedruct tot Embden by Willem Geillyaert. Anno M.D.LX.
Maar omdat de man die geboren is
om leiding te geven, meer dan een onsje
verstand geschonken moest worden,
heeft de natuur – om hem ook naar vermogen
behulpzaam te kunnen zijn – mij in dezen,
zoals in alle andere zaken
om raad gevraagd en ik heb onmiddellijk
een passend advies gegeven
namelijk om hem een vrouw toe te voegen
(te weten, een dier dat wel dwaas is en
losbandig, maar ook om komisch
en beminnelijk), die zoals het hoort met
hem zou samenwonen en met haar zotheid
de somberheid van het mannelijk verstand
van een sausje zou voorzien en verzachten. Want als
Plato schijnt te twijfelen onder welke geaardheid
hij de vrouwen moet rangschikken, onder die van de
redelijke of van de onredelijke dieren,
dan heeft hij daarmee niets anders bedoeld
dan de buitengewone dwaasheid van de
vrouwelijke aard aan te geven.
En als er misschien een vrouw is die
voor wijs wil doorgaan, dan gedraagt die zich niet anders dan dubbel zo zot: net
alsof men een os tegen zijn natuur in tot vechten
aanzet. Want iemand die in strijd met
zijn natuur de schone schijn der deugd
laat zien en zich tegen zijn natuur in
forceert, die verdobbelt zijn zeil. *)
Want zoals het Griekse spreekwoord zegt:
de aap blijft altijd een aap, ook al
gaat die in purper gekleed; zo blijft een
vrouw altijd een vrouw, dat wil zeggen dwaas, in welke
gedaante zij zich ook hult.
Maar ik acht het vrouwelijk geslacht
zo dwaas nog niet dat het boos op mij
zou zijn, omdat ik, zelf een vrouw en de Zotheid
in persoon, het zotheid toeschrijf. Want zodra
de vrouwen de zaken goed overdacht hebben, dan moeten
zij de Zotheid juist dankbaar zijn, dat zij
veel gelukkiger zijn dan de mannen.
Ten eerste omwille van de schoonheid,
die zij terecht hoger dan alle andere
dingen waarderen en met behulp waarvan
zij ook de Tirannen tiranniseren.
Waar komt anders die onbehouwen gestalte,
die ruwe huid en die woeste
baard en alles wat oud is in de man
vandaan, anders dan van het kwaad van de
wijsheid, terwijl de wangen van de vrouwen
altijd glad en de stem altijd bescheiden
en de huid zacht, als het ware van een
eeuwige jeugd blijk geven. Waarnaar haken
zij anders in dit leven, dan
de mannen zeer te behagen.
Dienen hiervoor niet al die versieringen,
zo veel opsmuk en ververij,
al dat baden, al dat kammen,
al dat geparfumeerde water, al die
geuren, al die kunstjes om het gezicht,
de ogen en de huid te beschilderen en
te versieren. Welnu, is er iets dat hen
bij de mannen meer geliefd maakt dan
hun zotheid? Want wat staan zij de vrouwen
niet allemaal toe? En met welke vergoeding
anders dan die van de wellust. En de
vrouwen behagen met niets anders dan met
dwaasheid. Dat dat echt waar is, dat zal
niemand ontkennen die bedenkt wat een
onzin een man uitslaat tegen de vrouw,
wat een grappen hij verzint, wanneer hij zich heeft
voorgenomen de vrouwelijke wellust te gebruiken.
Nu weet u dus wat de oorsprong is van de eerste
en grootste vreugde van het leven.
(Vertaling: Hanneke Eggels, 1983)
*) Vertaling uit Erasmus’ Laus Stultititiae: “Quodsi qua forte mulier sapiens haberi velit, ea nihil aliud agit quam ut bis stulta sit,..” In de marge van de eerste Nederlandse vertaling, gedrukt door Willem Geillyaert in 1560 te Emden. Bij het fragment ‘Over de vrouw’: “Ende ist dat misschien eenich wijf wil wijs gheacht worden, die en maect niet anders dan dat sy dobbel sot sy: gelijck of yemant den Osse tot vechten bereyd-de tegen zijn natuere.”
*)r. 29 dobbelt – dobbelen: een kansspel spelen, inzonderheid door het werpen van teerlingen. De naam is ontleend aan het gebruik de inzet telkens te verdubbelen. Hier ook met een negatieve betekenis van in het verderf storten? Seyl- – seilspel: soort dobbelspel. Betekenis: maakt zichzelf kwetsbaar. Want…ergens toe buycht: zou je kunnen interpreteren in het licht van kennis omtrent Adams wegbuigende rib waaruit Eva geschapen is? Dan wordt het aldus: want () wie zich niet voegt naar de natuur (dit is: dan als je je als vrouw niet voegt naar de man).
LOF DER ZOTHEID
Een wijf dat wijs wil zijn
is dobbel zot spot
zijn godin, de ezelin
besaust de Mores van de tijd.
Haar cachot een kist
vol oude filosofen taaie
theologen en sofisten,
saaie en onbekwaam
vermooide flemers
uit gods’ vlooientheater
in de nikskunde
onder valse naam
(een aap blijft een aap
al kleedt hij zich in purper).
Haar pen een staf
in een dans over de alpen
van het leven.
Gedicht: Hanneke Eggels. In: De Gids. Themanummer Lof der Zotheid, Jrg. 170, nr. 3-4, 2007, p.278. Ook in: Een vrije huid (Cour de Culture, 2011).