De bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, sinds 1876 ondergebracht bij Universitaire Bibliotheken Leiden, bevat meer dan honderdduizend gedrukte werken, maar ook handschriften, archieven en verschillende deelcollecties. In deze rubriek Uit de bibliotheek belicht een auteur een bijzonder of opmerkelijk object uit de omvangrijke collectie van de MdNL. Voor deze aflevering maakt Jaap Grave een uitstapje naar de collectie van UB Leiden en kiest twee brieven van vertaalster Else Otten (1873-1931):
Door Jaap Grave
De vertaler Else Otten (1873-1931) leeft voort doordat de tweejaarlijkse prijs voor Duitse vertalingen van Nederlandstalige literatuur sinds 2000 haar naam draagt. Ze beschikte over een groot arbeidsethos, vertaalde talrijke boeken en maakte daarnaast met haar levenspartner Helene Siegfried naam in het Berlijnse burgerlijke societyleven. Haar werk bracht met zich mee dat ze correspondeerde met schrijvers en uitgevers en een deel van die correspondentie − er is nogal wat verdwenen en verbrand − ligt in diverse archieven in binnen- en buitenland.
Twee van haar brieven uit het archief van de universiteitsbibliotheek Leiden openen een deur naar een voor mij onbekend netwerk. Ze schreef ze aan de Duitser C.G. Frentzen (1864-1914), die in 1878 door zijn huwelijk met een dochter van uitgever A.W. Sijthoff van Berlijn naar Nederland verhuisde. Algauw kreeg hij een leidinggevende functie in de uitgeverij en vertegenwoordigde Nederlandse uitgeverijen enkele decennia op de boekenbeurs van Leipzig. Ook zorgde hij ervoor dat Sijthoff een aantal hoogwaardige Duitse publicaties in Nederland distribueerde − ʻkostbare prachtwerkenʼ, aldus R. van der Meulen Rz., bibliothecaris en bestuurslid van de Maatschappij, sommige kosten wel driehonderd gulden.
De twee brieven in de Leidse collectie schreef Otten in 1909. Zij antwoordt op Frentzens vraag of zij het boek Felix Mendelssohn Bartholdy en zijne werken van de Nederlandse muziekpedagoog Jacques Hartog wil vertalen dat in 1908 bij Sijthoff is verschenen. Ze heeft het veel te druk, schrijft ze uit Berlijn, en geeft de naam van haar collega Rosa Speyer door met wie zij eerder al een bundel novellen uit het Spaans heeft vertaald. Een paar maanden later, op 29 mei, schrijft ze hem vanuit Parijs dat ze ook contact heeft opgenomen met de Duitse uitgever Hermann Ehbock van Concordia Deutsche Verlagsanstalt. Met Ehbock had ze in 1909 veel contact want de Duitse vertaling van Frederik van Eedens Nachtbruid zou bij diens uitgeverij verschijnen. Over die uitgave verliep de correspondentie moeizaam doordat Van Eeden begin 1909 in de Verenigde Staten verbleef en de uitgever een aantal passages wilde schrappen. Interessant is de PS, waarin Otten laat weten dat ze een vriendelijk briefje van Pol de Mont heeft gekregen die ze spoedig in Antwerpen wilde bezoeken. Kennelijk kende Frenzen deze ook in Duitse nationalistische kringen populaire Vlaamse auteur.
Deze mensen zijn allang overleden. Vrijwel niemand heeft het eeuwige leven. De brieven zijn er nog wel en ook het hotel, waar Otten in 1909 verbleef en van waaruit ze de brief van 29 mei 1909 aan Frenzen schreef, staat er nog en heeft een deel van zijn naam behouden: Hotel Normandy Le Chantier, te vinden in de Rue de lʼEchelle. Een bedevaartsoord zal het vermoedelijk niet worden maar het is de moeite waard om een afbeelding van de huidige façade te vergelijken met die op het briefpapier van Otten. Moeiteloos overbruggen we honderdtien jaar. Otten zou zo uit de hoofdingang kunnen lopen.