De bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, sinds 1876 ondergebracht bij Universitaire Bibliotheken Leiden, bevat meer dan honderdduizend gedrukte werken, maar ook handschriften, archieven en verschillende deelcollecties. In deze rubriek Uit de bibliotheek belicht een auteur een bijzonder of opmerkelijk object uit de omvangrijke collectie van de MdNL. Voor deze aflevering kiest Peter van Zonneveld voor het Plak-Album van Ada Beets:
Door Peter van Zonneveld
Voor Dick Welsink
Op een dag in het voorjaar van 1878 was een klein meisje in de studeerkamer van haar vader te Utrecht doende om plaatjes in een album te plakken. Het was de zevenjarige Ada Beets. Achter zijn bureau was haar eerbiedwaardige vader, de 63-jarige Nicolaas Beets, aan het werk. Zijn jongste dochter had dit album zojuist voor haar verjaardag gekregen. Poesjes, honden, sprookjesfiguren, mannen in historische kostuums, rijtuigen, Chinezen, roosjes en andere vrolijke afbeeldingen zouden daarin een kleurrijk geheel gaan vormen.
Vele jaren later, tijdens de Tweede Wereldoorlog, stond dit tafereel haar nog helder voor de geest. Ze zág die studeerkamer en haar vader weer voor zich, en ze beschreef dit alles toen aldus:
Hij was ’s avonds altijd binnen; zijn kamer met een aparte uitgang in den tuin was een groot vierkant vertrek met twee ramen aan den tuin. Twee wanden van boven tot beneden boekenplanken met groene gordijnen er voor, die meestal opengeschoven waren. In ’t midden de “avondschrijftafel” onder de lamp, een groote mahoniehouten tafel vol paperassen. De andere schrijftafel was een bureau met loketjes en stond met de smalle kant voor het raam zodat ’t licht links binnenviel. Daar zie ’k hem voor me in zijn leeren stoel, ’t portret door Haverman geeft dit volkomen weer. Een draaibare boekstander aan zijn rechterhand. Ik zat er als heel klein kind dikwijls in een hoekje te spelen en kreeg zoo nu en dan een knikje of werd op zijn knie getild en teekende hij beestjes en bloempjes voor mij, of wij gingen den tuin in om naar mijn tuintje te gaan kijken. Boven de deur der kamer stond op een vooruitstekend plankje met franje, het borstbeeld van Vondel, op de deur een photo van Walter Scott en op de boekenkasten globes, opgegraven aardewerk uit de Haarlemmermeer en het borstbeeld van Bilderdijk. Een ronde kooi hing aan een touw met katrolletje voor een der ramen en daarin zat een kanarie die bij ons op zolder was uitgebroed. Vader noemde het diertje “Eliëzer” (ingeborene mijns huizes) naar Abram’s knecht. Hij zong prachtig. Een muis is in zijn kooitje weten te komen en heeft hem doodgebeten. De kamer was geheel afgezonderd van de andere vertrekken zoodat het er heel stil was, ik voelde er altijd iets plechtigs. (1)
Omstreeks 1995 werd ik benaderd door de laatste nog levende kleindochter van Beets: Coosje Rienstra van Stuyvesande-Went. Ze moet toen ongeveer 86 jaar oud zijn geweest. en woonde in het verzorgingshuis Johanneshove te Laren. Uit de nalatenschap van haar moeder, Ada Geertruide Went-Beets, bezat ze nog een aantal dingen die ze me graag wilde laten zien. Daaruit is een hartelijke vriendschap ontstaan, waar ik met genoegen aan terugdenk. Dankzij haar ben ik veel over haar moeder te weten gekomen. Na een ongelukkige liefde was Ada Beets in 1899 getrouwd met Jacques Went, die haar acht kinderen schonk. Coosje was de jongste dochter, geboren in 1909. Jacques Went overleed in 1940, en toen is Ada bij haar en Piet Rienstra ingetrokken. Inmiddels was de oorlog uitgebroken en ze klaagde dat ze weinig om handen had: ‘Wat moet ik toch doen, kind? Ik ben een nutteloos pak der aarde, horzel in Gods woninggaarde!’ Piet kwam op het lumineuze idee om haar te vragen haar jeugdherinneringen op te schrijven. Dat heeft ze toen gedaan.
Aan het eind van de oorlog kwam de schrijver Fred Thomas, die in de hongerwinter regelmatig bij de familie Rienstra mocht komen eten, een week logeren. Om iets voor de hem bewezen weldaden terug te doen, heeft hij Ada’s jeugdherinneringen geredigeerd. Dat maakte de tekst wel overzichtelijker, maar heeft er ook de authenticiteit aan ontnomen. De oorspronkelijke aantekeningen waren direct en spontaan, de bewerkte tekst kreeg de wat zoetelijke toon van een meisjesboek. Bovendien werd ook de conversatie aangepast, zodat bijvoorbeeld de woorden van Beets zelf anders werden weergegeven dan Ada in eerste instantie had genoteerd. Dit alles vol goede bedoelingen weliswaar, maar met een betreurenswaardig resultaat.
Deze tweede versie kreeg ik al omstreeks 1980 onder ogen, met de vraag of daar een uitgave van gemaakt kon worden. Ik was niet enthousiast, en adviseerde negatief. Pas vele jaren later zag ik wat Ada oorspronkelijk geschreven had, en dat was veel interessanter. Het resultaat werd uiteindelijk de editie waaruit hierboven al geciteerd is: Jeugd in het Beetsenhuis. Het is jammer dat Coosje die uitgave niet meer heeft mogen beleven. Ze overleed in 1999. Hij verscheen in 2003, toen we de honderdste sterfdag van Nicolaas Beets herdachten. Op dat moment werd ook de lijvige catalogus van de Beetscollectie in de Leidse universiteitsbibliotheek gepubliceerd. (2)
Bij een van mijn bezoeken aan Coosje in Laren schonk ze mij het Plak-Album van haar moeder. ‘Bij jou is het in goede handen’, zei ze. Ik was er blij mee, en verzocht haar er iets in te schrijven, waardoor duidelijk werd wat het precies was en hoe ik er aan gekomen was. Dat heeft ze gedaan. Ze heeft me toen ook verteld dat ze van haar moeder had gehoord hoe het album tot stand was gekomen: in de studeerkamer van vader Beets. Ik ben niet van plan geweest om het voor altijd in bezit te houden. Toen de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in 2016 haar 250-jarig bestaan vierde, heb ik het aan deze instelling geschonken. Daar hoort het immers thuis. (3)
Coosje heeft mij nog iets gegeven dat ik nog steeds bezit, maar ook dat zal tenslotte in de bibliotheek van de Maatschappij belanden. Het is een editie van het curieuze boek Een kapper over een professor van P.H. Ritter Jr., voorzien van kritische en bij tijden hilarische aantekeningen van Ada Beets, die graag wilde laten weten wat er allemaal niet klopte aan wat Ritter over haar vader vertelde. Ik hoop daar binnenkort iets meer over te kunnen zeggen. (4)
Er is nog één aspect van de jeugdherinneringen waar ik nog even bij stil wil staan. Ada beschrijft dat zij als jonge vrouw verliefd werd op iemand met wie zij heimelijk afspraakjes maakte. Dat kwam dankzij een anonieme brief aan het licht. Vader Beets greep rigoureus in. Hij verbood zijn dochter de verdere omgang met deze persoon. De reden bleek te zijn dat diens vader alcoholist was, en Beets ervan uitging dat deze eigenschap erfelijk was. Ada weigerde. Het resultaat was dat ze langdurig huisarrest kreeg, en uitsluitend onder begeleiding de buitenwereld mocht betreden. Pas na zes jaar, toen duidelijk was dat vader Nicolaas nooit toestemming voor een huwelijk zou geven, gaf ze haar verzet op. Later trouwde ze dus met Jacques Went, maar haar eerste liefde heeft ze nooit kunnen vergeten.
Dit alles wordt ook beschreven in haar manuscript. En nu gaat Godfried Bomans een rol spelen in dit verhaal. Deze had in 1946 een onderhoudend vraaggesprek met Ada gevoerd. (5) Bovendien had hij haar in 1952 toegesproken bij de opening van een Camera Obscura-tentoonstelling in Haarlem. (6) Toen Ada Beets in 1955 overleed, zijn er meerdere pogingen ondernomen om haar memoires (in de Fred Thomas-versie) te publiceren. Aan Bomans werd toen ook advies gevraagd. Omdat hij van mening was dat de verboden liefde-episode een negatief licht wierp op de nagedachtenis van Nicolaas Beets, achtte hij een uitgave niet wenselijk. (7)
Ik was een andere mening toegedaan. Als achttienjarige had ik in 1966 weliswaar met Bomans over Beets van gedachten gewisseld, maar dit alles wist ik natuurlijk niet. Zelfs in 2003 was niet ieder lid van de uitgebreide schare nazaten van Nicolaas Beets er voorstander van om deze episode aan de openbaarheid prijs te geven. Voor mij maakte deze kwestie, die zo’n scherp licht werpt op de Victoriaanse moraal en de denkwereld van die tijd, het portret van Beets er alleen maar completer en menselijker op. Bovendien laat dit gebeuren zien, dat Ada Beets niet alleen opgewekt, levenslustig en innemend was, maar ook een sterke vrouw, die de moed bezat zich te verzetten tegen opvattingen die zij niet delen kon. Maar de zevenjarige, die in de studeerkamer van haar vader zo lief mooie plaatjes in haar album zat te plakken, kon dat allemaal nog niet bevroeden.
(1) Ada Geertruide Went-Beets, Jeugd in het Beetsenhuis. Herinneringen van de jongste dochter van Nicolaas Beets. Bezorgd door Peter van Zonneveld. Leiden 2003.
(2) De Beetscollectie te Leiden. Inventaris van papieren en drukken uit het bezit van Nicolaas Beets (1814-1903) berustend in de Bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Samengesteld door André Bouwman, met medewerking van Ellen Krol. Leiden 2003.
(3) Universiteitsbibliotheek Leiden. Collectie Beets. BPL 2323:1. Het Album bestaat uit 25 beplakte bladen, formaat 180×273 mm.
(4) Nijkerk z.j. [1939].
(5) Godfried Bomans, ‘Bezoek aan de dochter van Hildebrand. Een onverwachte belevenis.’ In: Elseviers Weekblad 17 augustus 1946. Ook in: Godfried Bomans, Werken V. Bezorgd door Annemarie Feilzer en Peter van Zonneveld, p. 68-70.
(6) Godfried Bomans, Werken III, p. 744-747.
(7) De Fred Thomas-versie bevindt zich in de Beetscollectie, Universiteitsbibliotheek Leiden, inv. nr. G 83/2. De correspondentie met Bomans hierover in inv. nr. G 83/3.