In het kader van āterug naar de jaren tachtigāĀ herlees ik de bundel Agnes van Peter van Straaten. Ik was tien of elf toen die verhaaltjes wekelijks in Vrij NederlandĀ verschenen, over een Amsterdamse vrouw met een āslordig levenā. Meer nog dan van de vorm was ik destijds onder de indruk van de inhoud. Zoals Agnes, zo wilde ik later ook worden. Dat is aardig gelukt.
Maar helemaal lukt het nooit, ben ik bang, want vrouwen zoals Agnes bestaan niet meer. Feuilletons zoals Agnes. ScĆØnes uit een slordig leven worden ook niet meer geschreven. Zou dat komen omdat er geen slordige levens meer zijn? Dat denk ik niet. AgnesāĀ slordige leven is echter een typisch product van de jaren tachtig, die, zoals bekend, de jaren zeventig opvolgden en op hun beurt door de jaren negentig werden opgevolgd.
Agnes is in de dertig, heeft een zoon, woont in een onopgeruimd huurhuis in het centrum, heeft geen werk, geen geld, wel wat vrienden van wie ze altijd iets kan lenen. Ook heeft ze een knipperlichtrelatie (wat toen nog niet zo heette) met de onbestemde Arthur. De vader van haar zoon is cafĆ©baas Daan, die zich moeilijk bij hun scheiding kan neerleggen. Relaties, seks, anticonceptie en geslachtsziektes spelen een grote, maar oppervlakkige rol in AgnesāĀ leven. Om het hoofd boven water te houden poft ze bij winkels en drinkt grote hoeveelheden wijn. Ze leest kranten, zet koffie en kijkt tv. Soms komen mensen slapen, soms brengt ze haar kind naar haar moeder. Onderstaande dialoog is typerend:
āIk ben een beetje dronken,āĀ zei [Agnes] en wankelde even, als om het te demonstreren. Ze giechelde.
āWie niet?āĀ zei Victor. In de keuken kwam Henk naar haar toe.
āKan ik je helpen?āĀ zei hij zachtjes. Hij legde een intieme klank in zijn stem. Hij viel niks mee, zo in het keukenlicht, vond Agnes. Hij lijkt op een lama, stelde ze vast. Een lama met een bril op.
āJe mag deze wijn openmaken,āĀ zei Agnes, āhier heb je de kurketrekker.ā
Hij begon zeer zorgvuldig het randje lood van de fles te verwijderen en trok daarna met langzame, trage bewegingen de kurk eruit. Al die tijd speelde er een vage glimlach om zijn mond.
Toen ze de kamer weer binnenkwamen waren Victor en Dirk in een discussie gewikkeld over de betekenis van het Socialisme voor de Kunst. Henk mengde zich af en toe in het gesprek, maar staarde de meeste tijd naar Agnes.
āWat kijk je toch naar me?āĀ zei Agnes. Bijna had ze gezegd: āHeb ik iets van je aan?āĀ maar ze kon het nog net binnen houden.
āMag dat niet?āĀ antwoordde hij zachtjes en glimlachte hulpeloos. Het punkmeisje had een stripboek van DaniĆ«l gepakt en lag te lezen. Agnes probeerde eerst nog het gesprek te volgen, maar na twee glazen wijn begon ze weg te doezelen.
Vooral hoe Agnes omgaat met verantwoordelijkheid (niet) heeft me destijds geboeid, besef ik nu. Voor Agnes is alles allang voorbij: de onschuld, voorbij het clichĆ©, een (slap) aftreksel van een aftreksel van een aftreksel. Ze leeft volledig in het moment, om het maar op zān jaren negentigs te zeggen, maar welk moment dat is, weet niemand. Ze is verliefd op Arthur, maar Arthur komt en gaat wanneer hij wil. Agnes accepteert deze droplulligheid zonder eraan ten onder te gaan. Haar zoon heeft geen vriendjes op school, ook dat is treurig, hartverscheurend zelfs, maar zoiets kan gebeuren en je doet er niks aan. AgnesāĀ ouders zijn ouderwetse mensen ā logisch, het zijn haar ouders. En van tijd tot tijd wil er een vreemde, danwel vriendelijke man met haar naar bed. Zou ze daar nou zo moeilijk over doen? (āWaarom dĆ³e ik dit? dacht Agnes, terwijl Willem op haar zwoegde. Ze besloot dat ze het deed uit hartelijkheid.ā)
Dit alles zonder pretentie, kalm, realistisch. Het gaat er niet om wat Agnes doet in haar leven, het gaat erom hoe ze het doet. Agnes mag dan slordig zijn, de verteller is dat niet. Hij neemt de tijd.
Heel soms vindt Agnes betaald werk in een boetiek of als hulpje van een bevriende kunstenaar. āOpleidingā, āsuccesā, āambitieāĀ - die woorden komen niet in haar vocabulaire voor. Ad rem is ze daarentegen wel. Na haar avontuurtje met Willem gaat Agnes uit eten ābij de Italiaanā, drinkt drie sambucaās en komt dan, na lange tijd, Arthur weer tegen.
āNiet zeggen: dat is lang geleden,ā zei Arthur terwijl hij haar kuste.
āWelnee,āĀ zei Agnes, āhet was gisteren.ā
Daarmee toont Agnes haar ware aard. Ze liegt niet, voor haar was het āgisterenāĀ ā en ze spreekt niet de waarheid, want het is altijd vandaag. Op die manier belichaamt Agnes de kwintessens van het postmodernisme, althans zoals Umberto Eco het beschreef, als:
ā... de houding van iemand die houdt van een zeer ontwikkelde vrouw en die weet dat hij niet tegen haar kan zeggen "ik houd waanzinnig veel van je", omdat hij weet dat zij weet (en dat zij weet dat hij weet) dat Liala deze woorden al heeft geschreven. Toch is er een oplossing. Hij zou kunnen zeggen: "Zoals Liala zou zeggen, ik houd waanzinnig veel van je." Als hij zover is, als hij de valse onschuld heeft vermeden en duidelijk heeft gezegd dat je niet meer op een onschuldige manier kunt praten, zal hij echter toch tegen de vrouw gezegd hebben wat hij wilde zeggen: dat hij van haar houdt, maar dat hij van haar houdt in een tijd waarin de onschuld verloren is gegaan. Als de vrouw het spel meespeelt zal zij toch een liefdesverklaring hebben gekregen. Geen van de twee gesprekspartners zal zich onschuldig voelen, beiden hebben ze de uitdaging van het verleden aangenomen, van het reeds gezegde dat niet meer uitgewist kan worden, beiden zullen bewust en met genoegen het spel van de ironie spelen...ā
Wat was het leven toch een avontuur, toen dat spel nog met genoegen kon worden gespeeld. Toen het woord āonschuldāĀ nog een betekenis had (die echter verloren was gegaan) en de rekening op de cafĆ©tafel achtergebleven. Toen je de telefoon nog kon opnemen zonder te weten wie er belde. Toen je nog van een āzeer ontwikkelde vrouwāĀ kon houden, terwijl jij wist dat zij wist dat jij wist dat jij nĆ³g ontwikkelder was dan zij. Brave old world.
De hierboven geciteerde scĆØne, die met de kurketrekken en het punkmeisje, eindigt met AgnesāĀ ontwaken op de bank:
Ze werd wakker doordat de zon in haar ogen scheen. (...) Naast haar lag de man met de lok. Hij had zijn bril afgezet en voor zich op de tafel gelegd. Zijn hoofd lag tegen AgnesāĀ schouder. Hij snurkte licht. Zijn hand lag op haar dij, de wijsvinger gestrekt. Het was duidelijk dat hij halverwege zijn toenaderingspoging door plotselinge slaap was overvallen.
Uit de keuken kwam Daniƫl, een boterham in zijn hand. Op zijn tenen sloop hij naar Agnes toe.
āMamma,āĀ fluisterde hij, āwie is dat?ā