Het KNMI erkende onlangs dat een kleine meetfout is gemaakt bij het meten van de Groningse aardbevingen. Minister Wiebes reageerde direct kritisch: ‘Er mag geen enkele twijfel bestaan over de correctheid van de meetgegevens, ook niet als het gaat om kleine afwijkingen’, aldus de minister. Terwijl de gedupeerden nog volop bezig zijn om hun schade van de aardbevingen te inventariseren en te herstellen, ligt de onzekerheid over de metingen uiterst gevoelig zo blijkt. Tegelijkertijd past dit debat in de lange fascinerende geschiedenis van het meten van aardbevingen.
In het oude China werd al werk gemaakt van het registreren van aardbevingen door een vroege vorm van een seismograaf uit 132 AD. Het systeem zou de kracht en de richting van de schokgolven registreren, hoewel de exacte werking ervan verloren is gegaan. De belangrijkste impuls voor nieuwe inzichten was de aardbeving van Lissabon op 1 november 1755 dankzij analyses door Immanuel Kant en zijn tijdgenoten. De ideeën van de Verlichting inspireerden na de ramp van Lissabon tot het systematisch verzamelen van gegevens over aardbevingen in heel Europa en elders.
Vooral de negentiende-eeuwse geleerde Robert Mallet (1810-1881) zette zich in voor het onderzoek naar aardbevingen waarover hij schreef On the Dynamics of Earthquakes; being an Attempt to reduce their observed Phenomena tot the known Laws of Wave Motion in Solids and Fluids in de Transactions of the Royal Irish Academy uit 1846. Hij publiceerde een uitvoerige catalogus van aardbevingen in de hele wereld. De vele data bracht hij bovendien samen op een bijzondere seismologische wereldkaart die hij publiceerde in 1858. De kaart leverde voor het eerst een zeldzaam overzicht van aardbevingen over de hele wereld. Het maakte Mallet tot een van de grondleggers van de moderne seismologie, een begrip dat hij als eerste introduceerde.
Parallel aan de nieuwe inzichten werden apparaten ontwikkeld om de trillingen van de aarde daadwerkelijk te registreren, zoals de seismoscope van de Italiaanse wetenschapper Luigi Palmieri gepresenteerd in 1856. Vooral de Japanse regering stimuleerde actief het onderzoek naar aardbevingen waarvoor de jonge Engelse geleerde John Milne werd naar Tokyo gehaald vanwaar hij internationaal een centrale rol zou gaan vervullen in het onderzoek naar aardbevingen. Op 17 april 1889 vond er een zware aardbeving plaats in Tokyo. Het meest spectaculaire inzicht kwam echter uit Berlijn waar E. van Rebeur-Paschwitz een merkwaardige uitslag registreerde met zijn seismograaf die was veroorzaakt door de aardbeving in Japan aan de andere kant van de wereld.
Mallet had al een overzicht van aardbevingen over de hele wereld getoond. Nu bleek zelfs dat aardbevingen zelfs simultaan over de hele wereld konden worden geregistreerd. Het inspireerden Milne en tijdgenoten in 1895 tot het opzetten van een mondiaal systeem voor het registreren en analyseren van aardbevingen.
Het meest gebruikte meetsysteem voor aardbevingen over de hele wereld was inmiddels de schaal van De Rossi-Forel, ontwikkeld door Michele Stefano Conte de Rossi in 1873 samen met de Zwitser François-Alphonse Forel. Met de schaal van De Rossi-Forel wordt de kracht van een aardbeving beoordeeld aan de hand van de gevolgen ervan. In dit systeem worden tien niveaus onderscheiden, van niveau I voor de lichtste trilling tot een alles verwoestende schok van niveau X. De lichtste trillingen van de aarde worden alleen gevoeld door deskundigen. Zwaardere schokken worden door meer mensen opgemerkt en brengen steeds meer schade toe: deuren gaan kraken, barsten in het stuukwerk, kroonluchters die wild gaan zwaaien aan het plafond. Nog zwaardere schokken zorgen voor scheuren in de muren van gebouwen, schoorstenen vallen naar beneden en er ontstaat paniek onder de bevolking. Bij de zwaarste aardbeving van het niveau X storten gebouwen massaal in en ontstaan er scheuren in de aardlagen en storten rotsen zelfs in. Kortom, de lichtste aardbeving wordt door de mens amper waargenomen, bij de zwaarste variant stort de aarde zelf in. Bij de beroemde aardbeving van San Francisco op 18 april 1906 werd de zwaarste schok tot niveau IX gerekend. Gebouwen stortten massaal in en bij de Stanford University viel de Zwitserse geoloog Louis Agassiz van zijn voetstuk. Toen de kunstenaar Willem Witsen in 1915 de stad bezocht waren de gevolgen van de verwoestende aardbeving van 1906 nog volop zichtbaar. De ruïnes inspireerden hem tot diverse fraaie etsen en tekeningen.
Inmiddels was het systeem van Rossi-Forel grotendeels vervangen door de methode van Mercalli maar hier en daar wordt de schaal van Rossi-Forel tot op de dag van vandaag gebruikt voor het kwalificeren van aardbevingen. Ook bij de methode van de Mercalli worden aardbevingen beoordeeld aan de hand van hun gevolgen zoals de schade aan gebouwen. Tegenwoordig is de meest gebruikte methode om de kracht van aardbevingen te meten echter de schaal van Richter, geïntroduceerd in 1935. Anders dan de methoden van Rossi-Forel en Mercalli is de schaal van Richter niet gebaseerd op de schade van aardbevingen, maar op een waardering van de hoeveelheid energie die vrijkomt bij een aardbeving. Ook het KNMI hanteert de schaal van Richter om de kracht van aardbevingen in Groningen te meten.
Aardbevingen zijn grillige fenomenen die zich lastig in kaart laten brengen. De geschiedenis laat een rijke variatie zien van verschillende methoden om aardbevingen en hun gevolgen in kaart te brengen. De uiteenlopende methoden zijn soms gebaseerd op het analyseren van de vrijgekomen energie, soms gebaseerd op analyse van de gevolgen aan de omgeving en de ervaringen van bewoners. Weten is meer dan louter meten.