In mei 2018 herdenkt de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde dat 125 jaar geleden vrouwen werden toegelaten tot de Maatschappij. Al eerder waren er ereleden benoemd, zoals Geertruida Bosboom-Toussaint in 1870, maar in 1893 werden de eerste dertien talentvolle vrouwen ‘gewoon lid’. Iedere twee weken kunt u op deze website een blog verwachten over memorabele momenten in de literaire vrouwengeschiedenis. Vijfentwintig talentvolle vrouwen met een belangwekkende inbreng in de letterkunde, taalkunde of geschiedenis krijgen zo een digitaal monument. Deze keer Marja Vuijsje over Joke Smit:
1967: Joke Smit publiceert ‘Het onbehagen bij de vrouw’.
door Marja Vuijsje
‘Eindelijk wordt de vrouw losgekoppeld van de konijnen’, schreef Joke Smit (1933-1981) – toen nog Joke Kool-Smit – in 1967. Het werd de meest geciteerde zin uit haar meest bekende artikel, ‘Het onbehagen bij de vrouw’. Joke Smit was enthousiast over de introductie van de anticonceptiepil en pleitte voor een ‘pil plus abortusgarantie’. Als het recht van de vrouw over haar eigen lichaam te beschikken internationaal ‘wettelijk’ zou zijn vastgelegd, dan zou ‘een stuk vrijheid dat al veroverd werd op de natuur – medisch is abortus immers mogelijk – ook veroverd zijn op de cultuur. Dan zal de vrouw tegelijkertijd een stuk van haar achterstand op de andere vertegenwoordigers van het menselijk geslacht hebben ingelopen.’
Ze was vierendertig en ze had twee kleine kinderen toen ze het essay schreef waarmee ze de geschiedenis is ingegaan als aanstichter van de Tweede Feministische Golf in Nederland. Als fulltime werkende moeder was ze erachter gekomen dat de maatschappij niet was afgestemd op vrouwen die een gezin willen combineren met een interessante baan. En dat meisjes al vroeg werden belemmerd hun talenten aan te boren ‘omdat ze toch gingen trouwen’. Het heersende idee dat de emancipatie van de vrouw voltooid was, verwees zij naar het rijk der fabelen.
Voor Smit zelf was er een leven vóór en een leven na ‘Het onbehagen’. Voordat haar artikel in De Gids uitkwam, schreef ze naast haar baan bij het Instituut voor Vertaalkunde in Amsterdam voornamelijk over Franse literatuur, onder meer als freelance recensent voor NRC Handelsblad en Het Parool. Ook was ze redacteur en redactiesecretaris van het literair tijdschrift Tirade. Van kindsbeen af zat ze het liefst met haar neus in de boeken en ze was al vroeg gevallen voor Camus, Sartre en De Beauvoir. Na ‘Het onbehagen’ wijdde ze zich tot haar vroege dood aan de vrouwenbeweging en citeerde ze zelfs haar lievelingsschrijvers Proust en Stendhal alleen nog als ze van pas kwamen in een feministisch betoog.
Het feminisme dat Smit ventileerde in ‘Het onbehagen bij de vrouw’ was bij haar ingedaald nadat haar werd gevraagd in het voorjaar van 1967 voor het Nivon een lezing te houden over ‘vrouwenarbeid in Nederland’. Voor De Arbeiderspers was ze net bezig geweest met een nieuwe Nederlandse vertaling van Sartres Réflections sur la question juive. De zogeheten vrouwenkwestie was een onderwerp waarmee ze zich nauwelijks had bemoeid. De enige keer dat ze zich sinds haar huwelijk in 1956 had opgewonden over sekseongelijkheid was toen ze er in 1960 achter kwam dat getrouwde vrouwen geen studiebeurzen konden krijgen. In een brief aan de Vereniging van Vrouwen met een Academische Opleiding drong ze erop aan daar iets tegen te doen. Daar was het bij gebleven. Haar lidmaatschap van de VVAO had ze voornamelijk gebruikt voor het opzetten van een literatuurclubje met academisch gevormde vrouwen bij haar in de buurt, maar daarmee had ze niet speciaal boeken van of over vrouwen gelezen.
Toch liet Smit zich verleiden die lezing te houden. Omdat ze zichzelf niet deskundig vond, stortte ze zich op alle literatuur die voorhanden was over de scheve verhoudingen tussen de seksen, te beginnen met herlezing van Le deuxième sexe van Simone de Beauvoir, een boek waarvan de impact nu pas tot haar doordrong. De zinnen die ze schreef om als flaptekst voor Sartres boek te dienen, kregen in haar hoofd een metaforische betekenis:
‘Anders dan men zou verwachten heeft de jood twee vijanden: de antisemiet die in hem de incarnatie van het kwaad ziet, maar ook de liberale democraat, de man die vindt dat ieder recht heeft op zijn mening. Het antisemitisme is echter geen mening, maar een levenshouding, tegenover welke verdraagzaamheid uit den boze is. Nog in een ander opzicht is de liberale democraat te kwader trouw: terwijl de antisemiet de jood uitsluitend als jood, als paria behandelt wenst de democraat hem uitsluitend als mens te beschouwen. De democraat ontkent met andere woorden zijn uitzonderingspositie in de huidige maatschappij.’
Gaandeweg begon ze zich af te vragen in hoeverre Sartres redenering overeind bleef als je waar ‘jood’ stond ‘vrouw’ zou opschrijven: ‘Ik had Réflections sur la question juive vertaald. Daar heb ik bij het denken over het feminisme zoveel aan gehad. Dat gaat natuurlijk over onderdrukking, over vluchtreacties en over de houding van verlichte mensen. Wat daar allemaal niet aan klopt. Het was stom toeval dat die twee dingen samen gingen vallen.’
Tijdens de voorbereiding op haar lezing ging Joke het verband zien tussen haar eigen ervaringen als werkende moeder en de literatuur die ze verslond. Ze werd steeds bozer over de verschillende maatstaven die golden voor mannen en vrouwen, meer in het bijzonder vaders en moeders. Besteedde een vader aandacht aan ‘de huiselijke haard’ dan werd hem lof toegezwaaid, offerde een moeder zich op voor haar gezin dan werd dat vanzelfsprekend gevonden. In haar lezing haalde ze een ander boek van Sartre erbij om haar nieuwe zienswijze te verduidelijken:
‘Dat doet mij denken aan een passage uit La Nausée van Sartre, waarin een grootindustrieel op zijn sterfbed al zijn getrouwen op het matje roept en hen bedankt voor hun toewijding. Tenslotte komt zijn vrouw aan de beurt die dag en nacht voor hem heeft klaargestaan. Zij krijgt te horen: “Louise, jou bedank ik niet, jij hebt alleen maar je plicht gedaan.”’
De vertaling die Joke Kool-Smit maakte van Sartres Réflections sur la question juive is nooit verschenen. Ze vond haar niet goed genoeg om gepubliceerd te worden. Nadat ze haar vrouwenlezing had gehouden zou het er niet meer van komen aan een verbeterde versie te werken. Op basis van die Nivon-lezing schreef ze voor De Gids ‘Het onbehagen bij de vrouw’. De vele reacties die ze daarop kreeg, deden haar besluiten dat het tijd was voor een nieuwe feministische organisatie: ‘Ik besloot dat er een club moest komen, met een diepe zucht. Want wat ik het liefst doe in het leven – achter een bureau zitten en denken – was nog maar zelden gelukt. (…) Toch moest die club er komen. Simone de Beauvoir had het bij een boek gelaten en dat was niet genoeg geweest.’ Samen met o.a. Hedy d’Ancona richtte Joke Smit in 1968 Man Vrouw Maatschappij op, de eerste actiegroep van de Tweede Feministische Golf in Nederland.
Marja Vuijsje, Joke Smit. Biografie van een feministe (Atlas, 2008). Het artikel werd gepubliceerd in De Gids, 130ste jaargang, nr. 9/10, november 1967, p. 267-281 en is digitaal te raadplegen via de dbnl.