In mei 2018 herdenkt de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde dat 125 jaar geleden vrouwen werden toegelaten tot de Maatschappij. Al eerder waren er ereleden benoemd, zoals Geertruida Bosboom-Toussaint in 1870, maar in 1893 werden de eerste dertien talentvolle vrouwen ‘gewoon lid’. Iedere twee weken kunt u op deze website een blog verwachten over memorabele momenten in de literaire vrouwengeschiedenis. Vijfentwintig talentvolle vrouwen met een belangwekkende inbreng in de letterkunde, taalkunde of geschiedenis krijgen zo een digitaal monument. Deze keer Judit Gera over A.S.C. Wallis (Adèle Opzoomer):
1924: Adèle Opzoomer publiceert haar vertaling van gedichten van Sándor Petőfi
door Judit Gera
Mejufvrouw Opzoomer
Utrecht
Algemeene Stemmen benoemd eerelid maatschappy letterkunde. Welverdiende hulde hartelijke
gelukwensch U en Ouders
de Vries
leest men in het telegram dat Adèle Opzoomer in Utrecht vanuit Leiden ontving van de taalkundige Matthias de Vries. De geadresseerde nam het telegram mee naar Hongarije toen ze in 1888 daarheen verhuisde met haar Hongaarse man, Géza Antal. Daar woonden zij meer dan dertig jaar. Ze was met haar 24 jaar de jongste vrouw die het erelidmaatschap ontving van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Dat kreeg zij dankzij haar aanzienlijke letterkundige oeuvre dat ze toen al op haar naam had staan. Ze publiceerde onder het pseudoniem A.S.C. Wallis, dat behalve van een persoonlijk aspect (haar jongste broertje noemde haar Walli-Zus wat zij weer tot Wallis samentrok) ook van een bewust streven naar een sekseneutrale zelfrepresentatie in het literaire leven getuigt. Naast haar letterkundige talent was ze ook begaafd op het gebied van de schilderkunst. Ze kreeg lessen van de schilderes Margaretha Roosenboom (1843-1896) en Johannes Bosboom (1817-1891). Zelf heb ik een schilderij van Wallis in Hongarije kunnen vinden. Ook in haar literaire werk heeft ze meermalen kunstwerken als thema gekozen. Zo werd haar verhaal ‘Een vrouwenportret’ uit 1904 geïnspireerd door een schilderij uit de Esterházy Collectie van Boedapest en haar epische gedicht ‘Anonymus’ uit 1910 door een standbeeld in dezelfde stad. Beide werken werden in het tijdschrift Onze Eeuw gepubliceerd.
Een bijzondere verdienste had Wallis als cultuurbemiddelaar tussen Nederland en Hongarije. Al in 1887 verschijnt haar vertaling van één van de meest geliefde klassieke werken uit de Hongaarse literatuur: De tragedie van den Mensch van Imre Madách uit 1861. Het is een filosofisch toneelspel, geschreven in moeilijk en deftig Hongaars; in de internationale receptie is het vaak met de Faust van Goethe vergeleken. Wallis heeft de uitgave voorzien van een uitgebreide en vakkundige ‘Inleiding’. Een bijzondere prestatie als we bedenken dat ze toen pas enkele jaren Hongaars aan het leren was. Ze was ook op een sociaal betrokken manier cultuurbemiddelaar: na de Eerste Wereldoorlog nam ze met haar man in Hongarije deel aan de organisatie van de kindertreinen die verarmde Hongaarse kinderen naar Nederland brachten met het doel ze daar te laten aansterken. In 1920 keerde ze terug naar Nederland waar ze vijf jaar later overleed.
Als Wallis aan het eind van de negentiende eeuw in het stadje Pápa in het westen van Hongarije aankomt, blijft ze eigen letterkundig werk produceren, maar ze richt zich eveneens op de vertaling en bestudering van de Hongaarse literatuur. Zij schrijft onder andere drie lange essays over drie belangrijke Hongaarse dichters: Alexander (Sándor) Petőfi (1823-1849), Mihály Tompa (1817-1868) en Koloman (Kálmán) Tóth (1831-1881). Deze essays zijn in De Gids gepubliceerd in 1889. Het bijzondere is dat Wallis niet alleen een zeer goed gedocumenteerd beeld schetst van zowel het leven en werk als van de culturele en historische achtergrond van deze dichters, maar dat ze haar stellingen met lange, zelf vertaalde citaten van de gedichten illustreert. Hierdoor vervult ze een veelzijdige functie van cultuurbemiddeling: introduceren, analytisch en kritisch beschrijven en vertalen. Vooral in de studie over Alexander Petőfi, de belangrijkste figuur van de drie, schemert haar Nederlandse culturele achtergrond door. Een van de in Hongarije zeer bekende gedichten van Petőfi, het Nemzeti Dal [Nationaal Lied] dat hij als aanmoediging voor het Hongaarse volk had geschreven tijdens de revolutie tegen het Habsburgse bewind in 1848, betitelt zij als Volkslied en vergelijkt het wat zijn functie betreft met het Wilhelmus. Alhoewel Nemzeti Dal driehonderd jaar later is geschreven, houdt de vergelijking toch stand: beide gedichten functioneerden als aanmoediging voor het volk op de vooravond van revolutie en vrijheidsstrijd.
Niet alleen ontdekt Wallis overeenkomsten tussen historische gedichten uit de Nederlandse en de Hongaarse literatuur waardoor ze parallellen aanwijst, ook stelt ze verschillen in mentaliteit vast:
Zijn patriotisme is niet overal dat van den denker, maar het is steeds dat van een hoog, warm hart. Hij had geen idee dat een andere verhouding dan die van haat en scheiding tusschen Oostenrijk en Hongarije zou kunnen heerschen, het gevaar van volkomen losscheuring voor een nog zoo weinig bevolkten en gecultiveerden staat als zijn vaderland zag hij niet in, hij was geen milde, verzoenende geest […].
Deze regels impliceren een van de Hongaarse politieke cultuur afwijkende smaak, die overeenkomstig de Nederlandse historische context meer op compromissen en minder op bloederige confrontaties gebaseerd is. De messiaanse rol van Hongaarse dichters is trouwens mede te verklaren uit de zwakke institutionalisering van het politieke leven. Door het tekort aan een sterke, burgerlijke middenstand in de negentiende eeuw droeg de literatuur een politiek en maatschappelijk meer geladen karakter dan in Nederland.
Wallis juichte het oprichten van Petőfi’s standbeeld in 1882 enthousiast toe. Het staat sindsdien symbool voor streven naar vrijheid. In Nederland werd in 1924 een kleine bundel gedichten van deze romantische dichter in Wallis’ vertaling uitgegeven. Zij kon toen weinig vermoeden dat ze negentig jaar later ook zelf een buste zou krijgen in het beeldenpark van Petőfi’s geboortedorp Kiskőrős, opgericht ter herdenking van zijn vertalers wereldwijd. Dit monument is door Jaap Hartman in 2014 gemaakt. Adèle Opzoomer alias A.S.C. Wallis pronkt er onder tientallen mannelijke vertalers naast haar enige vrouwelijke Estse collega Ellen Niit (1928–2016).
Verder lezen:
Johanna Snellen schreef het levensbericht van Adèle S.C. Antal von Felsö Gellér-Opzoomer (A.S.C. Wallis). Het Vrouwenlexicon wijdde een lemma aan haar. De ‘Schetsen uit de Hongaarsche poëzie’ verschenen in 1889 in De Gids. Op de DBNL zijn de werken van waaruit hierboven geciteerd werd, te vinden.