In mei 2018 herdenkt de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde dat 125 jaar geleden vrouwen werden toegelaten tot de Maatschappij. Al eerder waren er ereleden benoemd, zoals Geertruida Bosboom-Toussaint in 1870, maar in 1893 werden de eerste dertien talentvolle vrouwen ‘gewoon lid’. Iedere twee weken kunt u op deze website een blog verwachten over memorabele momenten in de literaire vrouwengeschiedenis. Vijfentwintig talentvolle vrouwen met een belangwekkende inbreng in de letterkunde, taalkunde of geschiedenis krijgen zo een digitaal monument. Deze keer Petra Teunissen over Clare Lennart:Â
1957: Clare Lennart begint met ‘De vrouw in de literatuur’
door Petra Teunissen
In 1957 kreeg Clare Lennart een vaste rubriek ‘De vrouw in de literatuur’ in Elseviers Weekblad. Zij opende haar tweewekelijkse serie met een programmatisch artikel over Virginia Woolf onder de titel ‘De geniale zuster van Shakespeare’. Ze citeerde uitvoerig uit A Room of One’s Own en putte daar hoop uit: ‘Op een of ander in de toekomst verborgen tijdstip zal ze opnieuw geboren worden, Shakespeare’s geniale zuster […]. Maar dan zal ze schrijven niet als Shakespeare, niet als Tolstoj of Balzac of welke reus onder de mannen ook, maar – eerste eis voor ieder groot schrijver – als zichzelf en dus als een vrouw.’ Ze vulde, tot 1963, haar rubriek met mini-essays over Nederlandse literatuur, maar maakte ook uitstapjes naar favoriete Franse en Engelse schrijfsters zoals Colette en Katherine Mansfield.
Voor haar Nederlandse collega’s was een artikel van de populaire Clare Lennart op de vrouwenpagina’s in het veelgelezen weekblad minstens zo belangrijk als een recensie in een literair tijdschrift. Vooral beginnende schrijfsters bedankten haar dan ook uitvoerig. Clare Lennart wist uit ervaring hoe belangrijk aanmoediging was. Ze had zelf veel hulp gehad van  criticus en redacteur Frans Coenen. In Groot Nederland publiceerde hij haar debuut, de novelle ‘Liefde en logica’, en hij introduceerde haar bij uitgeverij Holkema & Warendorf. Hij geloofde rotsvast in ‘de onmisbaarheid der pegelijnen’ en leerde Clare hoe ze haar schrijfwerk te gelde moest maken. Op die manier ontworstelde zij zich aan een armoedig bestaan als pensionhoudster. Na haar romandebuut Avontuur (1935) bouwde ze een goede naam op als auteur van neoromantische psychologische romans. Het Boekenweekgeschenk Twee negerpopjes (1949) bracht haar landelijke bekendheid.
Na haar bekendste roman De ogen van Roosje (1957) besteedde Clare Lennart veel tijd en energie aan de ondersteuning van andere auteurs. Ze zette haar grote netwerk in om kennissen aan vertaalwerk of een uitgever te helpen. Zo zorgde ze dat Fré Dommisse een literaire comeback maakte met De glans der dagen (1954) bij haar eigen uitgever A.A.M. Stols. Clare regelde opdrachten voor Dommisse, zoals het bewerken van een geromantiseerde biografie over Helen Keller, waar ze vervolgens een positieve recensie over schreef. In Elseviers Weekblad schreef ze ook uitvoerig over Dommisse.
Uit haar activiteiten in het Tollensfonds, van 1955 tot 1972, blijkt eveneens haar aandacht voor schrijvende vrouwen. In de periode dat Clare in het bestuur zat, onder meer met Henriëtte Laman Trip-de Beaufort en Kitty de Josselin de Jong, heeft het Tollensfonds relatief veel vrouwelijke auteurs gelauwerd. De Tollensprijs ging naar Maria Dermoût in 1958 en 1963 naar Ina Boudier-Bakker. De Jacobsonprijs voor oudere letterkundigen ging in 1960 naar Marie Schmitz en in 1965 naar Elisabeth Zernike. Aan de eerste drie vrouwen wijdde ze uitvoerige essays in Elseviers Weekblad.
Voor haar Utrechtse collega Ton van Oudwijk fungeerde Clare Lennart zelfs als ‘literair agent’. Van Oudwijk, die behoorlijke kritieken kreeg op haar roman Ludovicus Ludovicus (1959), brak nooit echt door met haar werk. Zij leidde een moeilijk, maar wel bewonderenswaardig authentiek leven. Zakelijk en privé had Ton van Oudwijk voortdurend problemen met allerlei instanties. Toen Clare merkte hoe onzakelijk haar stadgenote was, deed ze veel moeite om Ton vooruit te helpen in het literaire circuit. Ze introduceerde haar bij de redactie van Het nieuwe boek en bemiddelde bij het Voorzieningsfonds voor kunstenaars.
Omdat ze eind jaren zestig allebei bij Kosmos publiceerden, wierp Clare zich als ‘manager’ van Ton van Oudwijk op in de contacten met uitgever M.T. Zwiers. Ze besprak met hem titels en omslagsuggesties voor Van Oudwijks bundels, zonder dat Van Oudwijk daar ‘haar snufferd’ in mocht steken. In haar, soms hysterisch getoonzette, bijdrage aan het boek Herinneringen aan Clare Lennart (1975) memoreerde Ton van Oudwijk de inspanningen van Clare voor haar ‘financiële voordeel’.
Vervolgens kon ik dan rekenen op haar goedbedoeld, vriendschappelijk, vaderlijk moederlijk, zakelijk verwijzen naar mijn bestwil. Als een soort zendelinge, die altijd maar naar Het Hogere staat te wijzen. Clare wees mij dan echter niet naar Het Hogere maar meer in de richting van het slijk der aarde. […] Het steeds herhaalde aandringen dat ik ‘makkelijk in de hand liggende boeken’ zou gaan schrijven in plaats van mijn eigen stijl te blijven gebruiken, moet haar wel eens vermoeid hebben. Toch leek ze onvermoeibaar en zelfs geduldig, als ik dan mijn steeds herhaalde en uitgekauwde leuze weer op tafel smeet: ‘… En wie me niet lust, die laat me maar staan. En al zouden er maar honderd mensen op de wereld zijn die ‘mij lezen’ zoals ik het heb bedoeld en het op de juiste waarde schatten, dan ga ik nog door op mijn eigen manier.’ […] Zij deed ook anderen vaak een plezier, o.a. mij door me er indertijd op te wijzen dat er ook nog zoiets als aanvullend honorarium bestond. […] En het was Clare nooit te veel om weer de trap af te zakken naar de telefoon, weer de trap op te gaan om bij haar de keurig gerangschikte paperassen in te kijken, en er precies de juiste gegevens, data of adressen uit te pikken die ik nodig had.
Hoewel dit positief klinkt, is het ook duidelijk dat Van Oudwijk moeite had met de dominerende rol van Clare Lennart, die ze als ‘voogdij’ omschreef. Haar relaas is bovendien niet helemaal van jaloezie gespeend. Van Oudwijk had het gevoel dat zij, ondanks hun totaal verschillende oeuvres, bij Kosmos in elkaars vaarwater zaten. Clare Lennart was zich hier amper van bewust. Haar bemoeienissen met Ton van Oudwijk hadden een element van strijdlust: zij liet zich ‘niet uitzuigen door uitgevers’. Ton had dringend ‘pegelijnen’ nodig en Clare wilde haar daar graag aan helpen. Met de juiste contacten of met (oprecht) positieve recensies in Elseviers Weekblad over Van Oudwijks ‘zeer persoonlijke galgenhumor’.
Clare Lennart was beslist geen uitgesproken feministe, maar ze had wél oog voor genderproblematiek: ‘vrouwen treden vaak minder zelfverzekerd de wereld van de kunst binnen dan mannen. Iemand moet ze een duwtje geven, anders durven ze niet.’ Zij duwde, vaak terecht, maar soms iets te hard. Het slijk der aarde heb je nu eenmaal nodig. Vooral als je geen geniale zuster van Shakespeare bent.
In juni verschijnt Voor ’t gewone leven ongeschikt. Een biografie van Clare Lennart, het proefschrift van Petra Teunissen. Zie over Clare Lennart en de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde: Petra Teunissen, ‘Clare Lennart: een multitaskende schrijfster’, in: Nieuw Letterkundig Magazijn 31/1 (2013), p. 21-25.