Sinds 1766 verschijnt het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, een van de langstlopende boekenreeksen van ons land. Al ruim 250 jaar vormt het Jaarboek een waardevolle publicatie, onder andere door de hierin opgenomen uitgebreide Levensberichten van overleden leden.
Bijna alle Jaarboeken, vanaf 1766, zijn gedigitaliseerd en op de DBNL terug te vinden. Om hier nog eens extra de aandacht op te vestigen duiken de redactieleden van het Jaarboek regelmatig in het rijke archief om er een bijzonder artikel uit te lichten. Voor deze tweede aflevering kiest Jaap Goedegebuure het Levensbericht van Arij Prins:
Arij Prins (1860-1922)
Arij Prins, een Schiedamse kaarsenfabrikant die zich in de avonduren wijdde aan de schone letteren, is een van die Tachtigers die niet meer worden gelezen, ook niet door professioneel werkzame neerlandici. Toch was hij in het door Kloos, Van Deyssel, Van Eeden, Gorter en Verwey gedomineerde gezelschap een markant auteur. Na een aantal naturalistische verhalen stapte hij over op een genre dat je gerust ‘decadent’ mag noemen, een genre dat drijft op de esthetisering van het kwaad in zijn diverse verschijningsvormen. Tijdelijke faam verwierf Prins met De heilige tocht (1916), een zeer woordkunstige roman waarin een – alweer zeer esthetiserend – beeld van de kruistochten wordt opgeroepen.
Herman Robbers (net zo goed vergeten) schrijft in zijn levensbericht dat de auteur Prins bezield werd door goddelijke, zelfs demonische krachten. Ook maakt hij melding van de vriendschap die zijn collega onderhield met de Franse decadent J.-K. Huysmans. Over die vriendschap schreef ik in jaargang 1975 van het tijdschrift Maatstaf een artikel dat onder andere gewag maakt van de pedoseksuele obsessies van deze twee literaire vrienden. Maar daarover heeft Robbers het niet, in weerwil van het feit dat hij Prins neerzet als een ‘bijna beangstigend, halfduivelsch, half goddelijk wezen.’
Jaap Goedegebuure
Lees hier het Levensbericht van Arij Prins, geschreven door Herman Robbers.