gepubliceerd op 17 februari 2025
Barnevelders

Op school zat een jongen van een jaar of veertien die Robert heette maar die door zijn klasgenoten steevast ‘kip’ werd genoemd. Het kwartje viel pas toen ik vernam dat zijn achternaam Van Barneveld was. Die plaats in de Gelderse Vallei is immers sinds jaar en dag het centrum van de Nederlandse pluimveeteelt en de eierhandel. Barnevelders is zelfs al sinds meer dan een eeuw de aanduiding voor een gewild legkippenras dat daar werd gefokt.

Verder is het dorp bekend om het naar verhouding grote aantal bevindelijk gereformeerden en door de dodensprong van Jan van Schaffelaar tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Die waren in de 14e en 15e eeuw het gevolg van de onenigheid om de erfopvolging na het kinderloos overlijden van graaf Willem  IV van Holland in 1345. In die mini-oorlog had de ruitercommandant Jan van Schaffelaar zich met achttien soldaten op 16 juli 1482 in de toren van de Barneveldse kerk verschanst. De Hoekse vijand wilde slechts van een wapenstilstand weten als Van Schaffelaar door een van de galmgaten naar beneden geworpen zou zijn. Omdat Van Schaffelaar zijn makkers niet in verlegenheid wilde brengen, zou hij eigener beweging van de toren zijn gesprongen, een veelbezongen heldendaad. Andere bronnen berichten dat hij tegen wil en dank door zijn medestanders te pletter was gegooid.

Het bekendste boek over de vermeende held is de historische roman De schaapherder (1837) van Jan Frederik Oltmans (1806-1854). Pieter ’t Hoen (1744-1828) dramatiseerde het gegeven in het treurspel Jan van Schaffelaar of de vaderlandsche held (1791). En ook Hendrik Tollens (1780-1856) bejubelde in de romance Jan van Schaffelaar de heldhaftige daad, terwijl J.F. Helmers (1767-1813) in het lange epische gedicht De Hollandsche natie (1812) aandacht aan de fatale sprong besteedde, een nogal pathetisch vaderlandslievend werk. De Franse overheersers van die tijd achtten het stuk staatsgevaarlijk. Daarom besloten ze de auteur te vervolgen, maar voor de boosdoener gepakt was, stierf de dichter die schreef:

Ziet gij die torenspits door ’t woedend volk omringd,
En d’eedle Schaffelaar die zich te bersten springt? 

De dichter Kees Stip (1913-2001), die in het naburige Veenendaal opgroeide en die als Trijntje Fop naam maakte met geestige dierdichten, wist Jan van Schaffelaar naadloos te verbinden met de kippenfokkerijen in de regio:

JAN VAN SCHAFFELAAR

Van kippenveren vederdos voorzien
stond ik soms op de Barneveldse toren.
Ons kippenschuurtje was die rol beschoren,
ter hoogte hoogstens van een turf of tien. 

Uit Barneveldse eieren geboren
kregen de kippen Coppe en Katrien
rondscharrelend wel zevenmaal misschien
‘Hier hebt gij Jan van Schaffelaar!’ te horen.

Maar springen deed ik niet. Het was te hoog.
al wist ik dat de ridder van mijn dromen
nog van belangrijk hoger was gekomen

terwijl zijn harnas ook niet weinig woog.
Belachelijk, die hedendaagse mode
om liever blode Jan te zijn dan dode.

Een anonieme dichter rijmde in een plaatselijk krantje over het kippendorp:

In Barneveld, in Barneveld,
Een parel in de Biblebelt,
Daar wordt gekakeld en gelegd
En Schaffelaar is zogezegd
Geen dorpsgek maar een superheld.

De gelegenheidsdichter Ahasverus van den Berg (1733-1807), van 1766 tot 1778 dominee in Barneveld, was betrokken bij de psalmberijming van 1773. Hij was wars van het opkomende sentimentalisme in de literatuur. In een ontboezeming over het landgoed aldaar met een kasteel, dat als eerbetoon aan Schaffelaar diens naam had gekregen, dicht hij o.a.:

Hier klonk weleer het lied
Waar mee ge, o Vrouw Margriet
In englenmelodij
Van schooner poezij,
Uw hart, met Jezus lof,
Verheft naar ’t hemelhof.

‘Vrouw Margriet’ verwijst naar de slotvrouw van de Schaffelaar, Margriet baronesse van Essen-van Haeften (1751-1793), die een literaire kring van voornamelijk predikanten om zich heen verzamelde. Haar eigen poëtische talent manifesteerde zich in enkele bundels met vrome verzen. Ze overleed op 4 april 1793, maar er gingen geruchten dat ze ‘levendig’ begraven zou zijn naast haar man in de Nederlands-hervormde kerk van Barneveld. Het kasteel brandde kort na haar dood af en werd in 1852 herbouwd in neogotische stijl. In de Tweede Wereldoorlog was daar een groep vooraanstaande joden geïnterneerd, onder wie Ida Simons-Rosenheimer (1911-1960), schrijfster van de roman Een dwaze maagd (1959), en de Amsterdamse advocaat Abel Herzberg (1893-1989), die na de oorlog zijn ervaringen in het concentratiekamp Bergen-Belsen te boek stelde in Amor Fati (1946). Zijn dagboek dat hij tijdens de kampperiode bijhield verscheen in 1950 onder de titel Tweestromenland. Zijn dochter, de dichteres Judith Herzberg (geb. 1934), verbleef in de oorlog enige tijd in het joodse tehuis ‘De Biezen’ aan de Lunterseweg.

Over de geschiedenis en achtergrond van de jodenvervolging in Nederland schreef de historicus en dichter Jacques (eigenlijk Jacob) Presser (1899-1970) in 1965 het standaardwerk Ondergang: de vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945. Zelf was hij tijdens de oorlog enige tijd ondergedoken bij een joods echtpaar in de Barneveldse Langstraat. Voor zijn dichtbundels reserveerde hij het pseudoniem J. van Wageningen.

De dominee-dichter Petrus Augustus de Génestet (1829-1861), die zijn ouders al vroeg had verloren en door zijn grootmoeder werd opgevoed, bezocht van zijn twaalfde tot zijn veertiende jaar de befaamde kostschool van G.J. Kapteyn in Barneveld voor hij zich liet inschrijven voor de Latijnse school in Amsterdam.

Zijn streng gereformeerde jeugd bracht  Stephan Enter in Voorthuizen en Barneveld door, hoewel hij in 1973 geboren was in Rozendaal. Hij schreef enkele goed ontvangen romans. In zijn tot roman gecomponeerde verhalen Spel (2007), gebruikt hij het anagram Brevendal voor de plaats, zoals Simon Vestdijk zijn geboorteplaats in zijn jeugdherinneringen Lahringen noemt in plaats van Harlingen. Ook in de roman Pastorale (2019) van Enter, waarin hij het kerkverlatersthema behandelt in combinatie met de Molukse zaak, komt Brevendal voor.

Barneveld is de geboorteplaats van de podiumdichteres Tjitske Jansen (geb. 1971), een graag geziene gast op literaire festivals. Ze groeide op in verschillende pleeggezinnen en studeerde in Arnhem aan de Hogeschool voor de kunsten dramatiek. Ze debuteerde niet onopgemerkt in 2003 met de bundel Het moest maar eens gaan sneeuwen. In 2009 werd haar voor de poëziebundel Koerikoeloem (2007) de Anna Bijnsprijs toegekend, een prijs die van 1985 tot 2016 aan een vrouwelijke auteur, afwisselend voor poëzie en proza, werd uitgereikt.