De klaslokalen hadden een podium waar de leraar zat te roken en er werd nog met krijt op het bord geschreven, toen ik in oktober 1987 als leraar Nederlands in dienst trad van de Hogere Economische School (HES) aan het Raamplein 1. De literatuur was al uit het lesprogramma verdwenen. Nederlands hield in: taalbeheersing. Door leraren economie werd ik nog wel eens aangesproken over de handel in Het Wereldtijdschrift in Lijmen / Het Been van Willem Elsschot, of een collega bracht Bint, van F. Bordewijk, ter sprake.
Zelf dacht ik vaak aan de schrijver en oud-Indischman Rob Nieuwenhuys (1908-1999), die hier als leraar Nederlands in ditzelfde gebouw door dezelfde gangen liep, op hetzelfde podium voor de klas zat. In het neo-classicistische gebouw van architect J.B. Springer (1854-1922) was toen de Eerste Openbare Handelsschool gevestigd, waar de vijfjarige HBS deel van uit maakte. Literatuur had nog een prominente plaats in het curriculum en Nieuwenhuys vertelde er met veel kennis en enthousiasme over aan zijn leerlingen onder wie de latere schrijvers en jongens van het latere tijdschrift Barbarber (1958-1971): Gerard Stigter (K. Schippers), Henk Marsman (J. Bernlef) en Gerard Bron (G. Brands), die de verticale vorm van het tijdschrift bedacht. Nieuwenhuys was zo’n leraar wiens aanstekelijke verhalen over literatuur oversloegen naar leerlingen met gevoel voor anekdotiek, originaliteit en humor.
In het verhaal ‘De stilte en de passie’, opgenomen in Museo Sentimentale (Querido, 1989), typeert K. Schippers de school als ‘een groot en streng gebouw met op het dak, recht boven de kamer van de directeur, een stenen uil, die het hoofd enigszins gebogen hield alsof dat door alle kennis zwaar was geworden.’ De goudkleurige uil op de punt van het dakraam zag een eeuw lang neer op leraren en leerlingen die de school in en uit liepen. De naam van de school veranderde in Hogere Economische School. In 2001 luidde de naam: Hogeschool voor Economische Studies. Het stond in zwarte letters in de hardstenen lijst geschreven boven de toegangsdeur tussen twee halfzuilen. Dat jaar zou het laatste jaar zijn dat er in het fraaie pand les werd gegeven. Hoe onderwijs verdween aan het Raamplein.
In mei 2001 nodigde ik de drie genoemde schrijvers uit om samen afscheid van de school te nemen. Een route sentimentale onder het motto: Geheugen, spreek.* Ze waren destijds als leerlingen vijftien, zestien jaar en onderwierpen zich aan de veelal saaie lessen van oude leraren. ‘Die hele boel hier,’ vertelde K. Schippers, ‘had nog sterke trekken van de negentiende eeuw. Ik heb wel eens uitgerekend, een leraar van een jaar of zestig had hier nog lesgegeven vóór de Eerste Wereldoorlog. Die mentaliteit heerste hier toen nog.’
‘Denk eens aan “de Neut,” [de veelzeggende bijnaam van de leraar Nederlands F.G. Doornbosch uit de derde klas, N.K.] vulde Brands aan. ‘Bij hem moest je voorlezen uit Jaromir te Praag van Staring. Daar viel iedereen bij in slaap.’ Nee, dan de inspirerende lessen Nederlands van leraar-schrijver Rob Nieuwenhuys. ‘Maar,’ zei Schippers, ‘het was ook breder. Je kunt het over de school hebben, maar neem het filmmuseum, dat zat toen in het Stedelijk Museum, en alle jazz-concerten, ’s nachts, vanaf 1951. Dat zijn natuurlijk enorme impulsen geweest.’
Zij herkenden zichzelf op een foto uit 1955 van Ed van der Elsken, vertelde Bernlef: ‘Daar zie je ons met zijn drieën op het podium zitten tijdens het optreden van het Chet Baker-Quartet. Op het podium had je de goedkoopste plaatsen.’ Die ervaringen stonden haaks op het leven binnen de school.
Ik verwerkte hun herinneringen in Terug naar het Raamplein (2001) en kwam in contact met Hans K. van Dijk, die mij uitnodigde voor een lezing voor Hou’en Trouw, de vereniging van de HES. Onlangs trof ik bij het opruimen van enige laden en kasten een mapje documenten en een aantal brieven aan van Van Dijk. Hij had op de lagere Hoofdwegschool in Amsterdam twee keer bij Bernlef in de klas gezeten. Ik viste twee prachtige foto’s uit een envelop. Een foto van 21 september 1944 van de tweede klas: ‘Marsman bovenste rij 3e rechts’ staat er achter op de foto. De andere [zie afbeelding hieronder uit de collectie Hans K. van Dijk] is van voorjaar 1948, vijfde klas: ‘Marsman 2e rij van boven 2e links’.
‘Hij woonde op de Postjeskade 198-1,’ schrijft Van Dijk in zijn brief van 17 mei 2001. ‘Ik in de Van Walbeeckstraat, twee straten nabij het Surinameplein in Amsterdam-West. Wij leerden elkaar kennen op de Hoofdwegschool en waren in die tijd onafscheidelijk. Om ons zakgeld wat te vergroten gaven wij een blaadje uit (met de hand geschreven) dat De Franse lelie werd gedoopt.’ Er zijn naast gezamenlijk geschreven stukjes twee voorbeelden van zelfstandige bijdragen van Marsman in de ‘1e jaargang’. In nummer 6 van ‘25 october 1947’ is Van Dijk ‘hoofdredacteur’ en vult H. Marsman de rubriek ‘Sportnieuws’ met een verslag van ‘Volewijkers – Ajax’ [De Volewijckers]. Het betreft een uiterst kort verslag over de wedstrijd aan de overkant van ‘het ei’ [IJ]. Spelers worden beoordeeld als ‘Niet zo goed’ en ‘niet erg in vorm’. ‘Het enige doelpunt werd door Daan de Jong gemaakt. En hiermede sluit ik de reportage.’ Mooi woord, zal de tienjarige Marsman gedacht hebben.
De tweede sportbijdrage staat in nummer 9, van 6 december 1947. Kennelijk is Marsman Volewijcker-supporter. Deze keer wint het elftal met 2-0 van Zeeburgia. In dit stukje somt de jonge verslaggever de uitslagen van zes wedstrijden op in elf regels. ‘Einde’ en eronder ‘Door H.J. Marsman’.
Marsman verhuisde in 1949 naar Haarlem en ging er naar de HBS. Maar in 1953 is hij terug in Amsterdam en leerling aan het Raamplein. Van Dijk: Ik kwam van het Barlaeusgymnasium en belandde in de derde klas van de 1e OHS; Henk zat in de 4e klas. Hij bleek absoluut niet meer in mij geïnteresseerd te zijn. Een van zijn vrienden was Gerard Stigter en hij was een grote fan van zijn leraar Nederlands Rob Nieuwenhuys (E. Breton de Nijs).’ In die Raamplein-periode schreef Marsman in 1954 stukken in de schoolkrant Mercurius over ‘Persoonlijkheden in de JAZZ’. Over Benny Goodman en over ‘De negerclarinettist Johnny Dodds’. Ook deed hij mee aan de jaarlijkse feestavonden in Bellevue.
Op 12 februari 1954 speelt Marsman de rol van Grootvader Abel in De dierbare dode, een toneelspel in één bedrijf van Stanley Hollghton. Later in het programma leest hij ‘Niets’ voor van Godfried Bomans. Op vrijdag 18 februari 1955 spelen Henk Marsman en Gerard Stigter in Het spook van Cambrook-castle van P.J. Dorrenboom. Gerard Stigter speelt de butler van het kasteel. Daarnaast voert Marsman samen met Sipke Huismans een sketch op onder de titel ‘Systeem T’. ‘Wij hebben toen een volkomen zwakzinnig soort revue opgevoerd,’ vertelde Bernlef tijdens onze rondgang door het schoolgebouw in 2001, ‘waar iedereen met verbijstering naar heeft zitten kijken. Iemand droeg een koffergrammofoon het podium op en zette een 78-toerenplaat op waar alleen maar een soort eendengekwaak uit opklonk. Ook lieten we een ladder van links naar rechts op het toneel vallen. Volkomen absurdisme.’
Sipke Huismans publiceerde onder invloed van de lessen van Nieuwenhuys nonsensgedichten in Mercurius, zoals dit gedicht in november 1954:
‘Dada in de Marnixstraat,’ merkte ik op.
‘Pré Barbarber!’ zei K. Schippers.
* In dezelfde periode nodigde ik tevens de latere schrijvers en oud-leerlingen Jan Donkers en Martin Hartkamp uit voor een rondgang door de school. Hun herinneringen zijn in deel II opgenomen in Terug naar het Raamplein (Reservaat, 2001).