Op 6 november houdt de Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde haar jaarlijks symposium op het landgoed Bronbeek. Dit jaar is het onderwerp Indische jeugdliteratuur.
Jeugdliteratuur is al heel lang het ondergeschoven kindje van de letterkunde, een ‘anak kolong’ zou men vroeger in Nederlands-Indië zeggen. En dat is onterecht. Jeugdliteratuur vormt een venster op het verleden. Wie goed kijkt, wachten schitterende vergezichten.
Zelf houd ik 6 november een lezing over de zeereis tussen Nederland en Indië in jeugdboeken. Een verblijf in de kolonie begon vaak met een bootreis. Negentig boeken blijken over deze overtocht te gaan.
En alles zit erin: van overtochten vol gevaar op zeilschepen tot de reizen met de drijvende hotels die de luxe motorschepen vormden; reizen om de Kaap de Goede Hoop, door het Panamakanaal tijdens de Eerste en om de Zuid tijdens het begin van de Tweede Wereldoorlog. Maar natuurlijk ook de emoties bij het vertrek, verveling, zeeziekte, heimwee en verlangen, opwinding en verwachtingen. Aan boord treft de lezer baren en oudgasten, verstekelingen en kolonialen, handschoentjes en hitsige heren, branies en bakvissen, lastige kinderen en zeebaboes. Er zijn ruzies en zoutwaterliefdes, windstiltes en orkanen, schipbreuken en (kinder)feesten aan boord. Angst en opwinding bij het passagieren in de aanlegplaatsen, het passeren van de Linie en de passage door het Suezkanaal om te eindigen met en de aankomst in Indië of Europa. En dan soms het blijde weerzien met bekenden en geliefden, maar soms ook de hartverscheurende, angstige eenzaamheid als er niemand is die op de kade wacht en het nieuwe of oude land zich als terra incognita aandient.
En dan de boektitels, die soms een angstige eenzaamheid en bange avonturen doen vermoeden: Arme Louise (1895), Toen moeder weg was…(1912), Jaap vloog uit (1919), De kinderen van haar jongen (1920), Zwervertje (1922), Ver van huis (1927), Twee pleegzusjes (1928), Een jaar van huis (1932), Alleen van huis (1932), Verschoppelingetje (1934), Alleen in ’t volle leven (1937), Jonge zwervers (1937), Mia’s perikelen in de tropen (1939), Langs verre kust (1941).
Titels die geuren naar het exotische doen als vanzelf verlangen naar wereld van de ander of naar de geheimzinnige andere wereld. Voorbeelden daarvan zijn Sidin en ik uit 1899, natuurlijk De Katjangs uit 1912, Naar het land van de Sangireezen uit 1921, Hoe wij onze vacantie op Samosir doorbrachten uit 1931 en Waar het bamboe ruischt uit 1938.
En dan zijn er nog de titels waarvan wij ons met het voortschrijdend besef of het na-ijlend inzicht uit onze tijd het schaamrood op de kaken krijgen: titels als M.C. Franks Bruintje (1884) over een meisje met een Javaanse moeder, Lina Tervoorens Toetie Roetmop (1917) over een Indo-Europees meisje, Rie van Dijks Het nichtje uit de rimboe eveneens over een meisje met een Javaanse moeder dat naar Nederland komt (1932) en Rie Beyers Aapje (1934) over een meisje dat van Balikpapan naar Amsterdam verhuist en dat als bijnaam ‘Aapje’ heeft. En wie tegenwoordig een boek uit zou durven brengen met als titel Met z’n drieën en een oom (1929), loopt grote kans niet lang na verschijning ervan de zedenpolitie over de vloer te krijgen. Gelukkig is er in dit boek geen sprake van ongewenste intimiteiten van een zeker soort.
Maar niet alleen mensen maken de overtocht. Er is zelfs een verhaal over een cent die in de zak van een soldaat naar Indië reist en commentaar geeft op wat er zoal op de reis (en later in Indië) te zien en te beleven valt. Het ontroerendste verhaal is echter beslist Jack’s gedenkschriften uit 1905, waarin een Fox Terrier de reis naar Indië maakt.
Maar ook voor wie meer wil weten over de Indische jeugdboeken van Melati van Java en J.B. Schuil, de rol van de baboe en Sinterklaas en Zwarte Piet of het eerste Gouden Boekje kan op 6 november in Bronbeek terecht. Er is nog plaats, zeker voor ondergeschoven kindjes.
Klik hier voor meer informatie over het symposium.