Toen in het mei-juninummer 1951 van het literaire tijdschrift Podium een fragment van W.F. Hermans’ roman Ik heb altijd gelijk verscheen, ondernam Anton van Duinkerken actie, omdat hij vond dat het katholieke volksdeel op grove wijze beledigd werd. Het werd een literaire rel die in maart 1952 leidde tot een heus strafproces, waarbij de schrijver werd vrijgesproken, omdat een auteur niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de opvattingen van zijn personages.
Hermans vond dat hij ‘in grote moeilijkheden was gebracht, onder meer door de schrijverij van het lid der Vereniging, Asselbergs, zich noemende Van Duinkerken’. Omdat Van Duinkerken ook lid was van de Vereniging van Letterkundigen, waarvan het Bestuur niet had gereageerd op de brief van 11 augustus 1951 die Hermans naar aanleiding van de affaire aan het Bestuur had gezonden over ‘dit kwalijke lid’ zag de schrijver geen reden zijn lidmaatschap te prolongeren, temeer omdat de brief in de ledenvergadering van 7 februari 1952 niet als ingekomen stuk was aangemeld.
Van de geestige opzegbrief d.d. 8 juli 1952 zond hij een kopie aan de schrijver D.A.M. Binnendijk, ‘niet alleen om je (hopelijk) te vermaken met een staaltje humoristisch proza, maar ook wel een beetje opdat de correspondentie tussen het Bestuur en mij geen volstrekte geheime correspondentie blijve, iets wat gemeld Bestuur geloof ik wel graag zou willen.’ Dat was misschien wel het geval want Rob Delvigne die de affaire onderzocht kon in het archief van de VvL de originele brief niet terugvinden, alleen de lege envelop.
Hermans besluit zijn brief als volgt: ‘Wanneer U er prijs op stelt mij als lid te behouden, dan is er maar één mogelijkheid. U zendt mij, net als de Académie Française, een uniform, een steek en een degen en (vóóral) een jaargeld. Anders moet ik er tot mijn leedwezen de voorkeur aan geven op de meest eervolle wijze van het lidmaatschap te worden ontslagen.’
Tezelfdertijd volgde een andere voorwaardelijke opzegging op 23 mei 1952 van een auteur die zich eveneens door het Bestuur onheus bejegend voelde.
Bordewijk gewaagde in zijn brief aan het Bestuur van de Vereniging van Letterkundigen over zijn conflict met Kitty de Josselin de Jong (1903-1991), dichteres en voormalig huisvriendin van de familie Bordewijk. De affaire ging om het terugbetalen van een lening door een vriend van Kitty de Josselin de Jong aan mevrouw Bordewijk. Bordewijk betoogde dat hij niet langer deel wilde uitmaken van een vereniging waar zij ook lid van was. Er was sprake van een lastercampagne van haar kant tegen het echtpaar Bordewijk, waarbij ze ook het sturen van anonieme brieven met bedreigingen, niet uit de weg was gegaan. Het leven van mevrouw Bordewijk zou als mens en componiste onmogelijk worden gemaakt, beloofde de anonieme afzender die in haar laatste brief van 27 juni schrijft: ‘Ik zal je onschadelijk maken – dan is het meteen uit.’
In een schriftelijke verklaring gaf Kitty de Josselin de Jong na een uitgebreid onderzoek toe dat ze de brieven had geschreven met de bedoeling mevrouw Bordewijk te beledigen.
Bordewijk ging er zonder meer van uit dat het Bestuur stappen ondernam die zouden leiden tot royering van De Jong. Maar het Bestuur oordeelde anders; de zaak werd van buitenliteraire aard geacht en er was weinig aan te doen.
Bordewijk ontstak in woede en diende het Bestuur op 1 juli 1952 in een brief van repliek: ‘Afgezien van de al of niet litteraire aard van een geschil, geldt m.i. in de eerste plaats het al of niet fatsoenlijke in de houding van het ene lid ener vereniging tegenover het andere, en in dit geval heeft Mej. de Jong blijk gegeven van een dergelijk abjecte mentaliteit, dat U wel degelijk de onderhavige zaak op haar ‘mérites’ hebt te toetsen.
Ik acht het thans echter noodzakelijk U nader in te lichten. Het betreft nl. geen conflict tussen mijn vrouw en Mej. de Jong “van volkomen buiten-litteraire aard”. Het geschil vindt zijn grond in een litteraire wrok van Mej. de Jong tegen mijzelf. Op haar eigen verzoek heb ik haar in tegenwoordigheid van mijn vrouw mijn mening gegeven over haar aandeel in de verzenbundel Het Witte Schip, en in zakelijke bewoordingen gezegd dat ik haar gedichten “niet zo heel belangrijk” vond. Daar zij zich hierover beledigd toonde, heeft mijn vrouw haar de dag daarop in een brief uiteengezet, dat mijn mening niet haar gevoelens betrof, maar de vertolking daarvan, dus niet de inhoud van de verzen.’
En hij besluit: ‘Kunt U menen, na kennisneming van bovengemelde, […] dat ik met Mej. de Jong lid kan blijven van één vereniging? Reeds het elementaire fatsoen schrijft mij voor alle banden, voor zover in mijn macht staat, met haar te verbreken. Zo was het reeds toen ik U mijn vorige brief schreef, zo zal, naar ik hoop, thans ook Uw inzicht zijn.
Mocht het Bestuur zijn standpunt handhaven, of de Algemene Vergadering der Vereniging Mej. de Jong niet royeren, dan verzoek ik U er nota van te nemen dat ik bij deze mijn lidmaatschap opzeg.’
Op 26 februari 1953 zegt Bordewijk met onmiddellijke ingang daadwerkelijk zijn lidmaatschap van de Vereniging van Letterkundigen op. Hij schrijft aan de secretaris van de Vereniging, G. Sötemann, dat hij de reden van zijn besluit nog in het kort wil herhalen en hij memoreert de anonieme brieven van Kitty de Josselin de Jong, die niet vrijwillig het veld wil ruimen. Een dag eerder had hij ook zijn lidmaatschap van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen opgezegd, omdat ook die De Josselin de Jong niet hadden willen royeren.
Nadat Bordewijk begin maart 1955 het manuscript van de roman Bloesemtak had ingeleverd, laat de directeur van de Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, Laurens van der Waals, zijn vriend Bordewijk weten, dat hij de tekst met belangstelling heeft gelezen en heeft geconstateerd ‘dat de bewuste gebeurtenissen er m.i. volkomen gecamoufleerd in voorkomen’, waarmee hij doelt op de onverkwikkelijke affaire met Kitty de Josselin de Jong, die in het boek model staat voor het romanpersonage Leo.
Opmerkelijk is dat in nog geen twee maanden tijd twee prominente leden van de Vereniging voor Letterkundigen uit onvrede besloten op te stappen.