gepubliceerd op 26 mei 2023
Themamiddag vrouwelijk schrijverschap: lees hier de bijdrage van Lizet Duyvendak

De Zuidelijke Afdeling organiseerde op 22 april jongstleden een bijzondere bijeenkomst in Roermond, een saluut aan het vrouwelijk schrijverschap. Dit in de geest van eerdere pleidooien (door het collectief Fixdit) om een podium te bieden aan vrouwelijke auteurs. Tijdens deze bijeenkomst spraken Hannie van Horen (over vrouwelijke troubadours), Lizet Duyvendak (over Joke van Leeuwen), Adri Gorissen (over Marie Koenen) en Herman Simissen (over Nicolette Smabers). Voor de inleiding van het programma tekende dichter Emma Crebolder.

De komende tijd kunt u de teksten van de gehouden lezingen op onze website teruglezen. Eerder in deze korte reeks verschenen de bijdragen van Emma Crebolder (die u hier kunt nalezen), van Adri Gorissen (die u hier kunt nalezen) en van Herman Simissen (die u hier kunt nalezen). Als vierde bijdrage de lezing die Lizet Duyvendak hield over het werk van schrijfster Joke van Leeuwen:

‘Ik ben geboren als een zij’. Over Joke van Leeuwen

door Lizet Duyvendak

Joke van Leeuwen heeft als vrouwelijke auteur niet te klagen over een gebrek aan erkenning. Ze is met prestigieuze prijzen in binnen- en buitenland overladen. Me concentrerend op de Nederlandse taalsituatie: ze werd geëerd met de Theo Thijssenprijs (de belangrijkste jeugdliteratuurprijs, door Annie M.G. Schmidt de P.C. Kinderhooft-prijs genoemd), de Constantijn Huygensprijs voor haar gehele oeuvre, met griffels en penselen, de Libris-prijs 2013 voor haar roman Feest van het begin, de Buddinghprijs voor haar poëziedebuut, en ook nog de jury-, pers- en publieksprijs bij het cabaretfestival Camaretten. Van Leeuwen is dus niet onopgemerkt gebleven, hoewel haar positie als auteur voor jeugd en volwassenen in het Nederlandse en Vlaamse literaire veld wel regelmatig tot discussies leidde.

In haar werk zijn bijna altijd vanzelfsprekend strijdbare, slimme meisjes de hoofdpersoon, de positie van de vrouw is ook geen expliciet thema in haar werk, maar Aan tafels, haar in 2022 verschenen bundel opent met de volgende strofe:

ik denk wie ik nabij wil hier aanwezig
ben bezig hun gezichten te boetseren
uit as en aarde, geef hun van mijn bloed
steek hen in wapperende kleren
omkleed de butsen van hun dagen met
dit nichegepraat dat mooi genoeg
over veel lelijks gaat – ik ben, nee, ik heb
zeventig, waarin al die vergane jaren
van klein en jong en middelbaar hun
dansje doen met doe-het-zelfvertroeteling
gezingzang van er kan nog veel, ik ben
heel heel en zacht en kippenkracht leidt
wel mooi tot een ei – ik ben geboren
als een zij en gottegot wat een gedoe
dat wie geboren als een zij met lijf dat
alles kan door heelder maatschappijen
weggepraat achter wie man, door
godsverhalen uit hun rib, maak dat
de kat wijs en de olifant en de dolfijn
die haar dolfijnenklit door vinnen
van vriendinnen strelen laat […]

In deze strofe zien we een ‘vintage’-Van Leeuwen: met humor kritisch bevragen van en je verwonderen over vooroordelen en indelingen, hier dus ook over man/vrouw-opvattingen. In 2002 zei ze in een interview in de NRC naar aanleiding van de verschijning van haar roman voor volwassenen Vrije vormen: ‘Wanneer houden de mensen nu eens op me in een hokje te plaatsen? Ik kom niet uit een hokje. […]. Ik beweeg me al jaren in beide circuits, dat van de literatuur en dat van de kinderboeken. Ik bedien me van alles wat me voor de neus komt en schrijf over alle grenzen heen.’

In het vervolg zal ik een aantal typerende voorbeelden geven van Van Leeuwens grensoverschrijdende manier van denken, schrijven en tekenen.

Verwondering over taal
Haar verzet tegen grenzen en indelingen kan voor een deel biografisch worden verklaard. Als kind verhuisde Van Leeuwen vanwege het werk van haar vader als theoloog naar tweetalig Brussel en dat heeft een grote invloed gehad op haar oog voor de taal:

Ik ging daar naar een winkel om
iets wat bestond te kopen.
Ze konden mij daar niet verstaan,
dus wees ik kleur aan, zweeg hoe hol,
boog ik hoe rond, trilde hoe licht,
bewoog ik hoogte, lengte breedte.
Ze zeiden wiewie wiewiewie
en legden heel hun toonbank vol
met veel dat ik niet wilde.
Ik moest naar huis terug. Ik moest
er woorden bij. Maar hoe te weten
of wat ik in mijn woorden zei
en zij in hun taal anders ook
in hun taal net zo heette.

(uit: Kind in Brussel, 1999)

Haar hele werk is een taalfeest, maar een van haar leukste taalboeken is Waarom een buitenboordmotor eenzaam is (2004). Hierin maakt ze haar lezers opmerkzaam op de eigenaardigheden van de Nederlandse taal: waarom wordt bijvoorbeeld een werkwoord op een bepaalde manier vervoegd? ‘Verwarrende werkwoorden’ is een gedicht van twee pagina’s:

Lopen wordt liep
maar hopen niet hiep.

Laten wordt liet,
maar praten niet priet.

Komen wordt kwam,
maar dromen niet dram.

[…]

Weten wordt wist,
maar meten niet mist.

Zullen wordt zou,
maar vullen niet vou.

Zwemmen wordt zwom,
maar klemmen niet klom.

Ja. Maar waarom?

Kwestie van perspectief
Het lang in Brussel wonen, heeft ook invloed gehad op Van Leeuwens wereld- en mensbeeld. Wanneer je als kind een vreemdeling bent, stel je je sneller open voor andere buitenstaanders. In navolging van Italo Calvino’s ‘nadenkende lichtheid’ wil ze ‘zware dingen licht maken’.

Het verwonderen over de wereld doet Van Leeuwen met een dwarse blik. In 2008 ontwierp ze het affiche voor de Kinderboekenweek.

Verschillende van haar personages kunnen op hun handen lopen: Kukel (1998) bijvoorbeeld kan in tegenstelling tot zijn zussen niet mooi zingen maar wel op zijn handen lopen, en de vondelinge in Feest van het begin gaat ook regelmatig op haar handen staan, om de wereld vanuit een ander perspectief te bekijken.

Om te laten zien wat het effect is van een ander perspectief werkt Van Leeuwen vaak met opposities: in Toen mijn vader een struik werd (2010) vlucht het meisje Toda vanwege de oorlog tussen ‘de enen en de anderen’ naar een ander land en woonden ze ‘ergens anders. Ik dacht in die tijd nooit dat het daar ergens anders was. Het was overal ergens anders, behalve waar we woonden.’

Reizen
Veel van Van Leeuwens verhalen hebben de vorm van een reis, vaak weg uit de bekende wereld. Deesje (1985) gaat op reis om haar ‘halftante’ te ontmoeten. In de roman De onervarenen (2015) emigreert een groep arme Vlamingen naar Zuid-Amerika. Die reizen zijn niet zonder gevaar, maar dankzij de reis krijgen de personages meer grip op hun leven. Ze trekken zich minder aan van hun omgeving: ze zijn wie ze zijn en dat is goed. Dit zien we ook in de hierboven geciteerde strofe uit Aan tafels: ‘ik ben, nee ik heb zeventig’.

Opposities en metamorfoses
Om de lezer op grenzen te attenderen, maakt Van Leeuwen gebruik van allerlei opposities, bijvoorbeeld die tussen hier/daar, enen/anderen, oud/nieuw en jong/oud. ‘Oud’ staat bij haar slechts schijnbaar voor het verwerpelijke, voorbije, en ‘nieuw’ is datgene waarvan ten onrechte gedacht wordt dat het nastrevenswaardig is. Zo wordt een personage in het gedicht ‘Blijven’ uit Wuif de mussen uit (2006) beschreven als ‘iemand, oud nog’. Deze woordcombinatie is opvallend, we zeggen immers wel van iemand dat deze ‘nog jong’ is, maar het omgekeerde is ongebruikelijk. In Aan tafels gaat ‘ik heb zeventig’ verder met ‘waarin al die vergane jaren/van klein en jong en middelbaar hun/ dansje doen’ en is deze tegenstelling opgelost.

Om grenzen en opposities te deconstrueren en te laten zien dat ze vloeibaar zijn, zit Van Leeuwens werk vol met metamorfoses, ook in getekende vorm. In de roman Alles nieuw (2008) is de ik-vertelster een jonge, beginnende kunstenares. Op de zolder van het huis van de hospita vindt ze een boek over de Eerste Wereldoorlog met foto’s van zwaargewonden. Ze herstelt een aantal van deze verminkte gezichten en noemt dat in een typerende Van Leeuwen-formulering ‘ontminken’ (zie illustratie).

Ontferming
Met het begrip ‘ontminken’ komen we bij een laatste element uit het werk van Van Leeuwen dat ik kort wil aanstippen: haar gebruik van Bijbelse taal, zoals in de titel van de roman waar dit beeld uitkomt: Alles nieuw. Begrippen als ‘alles nieuw maken’, ‘ontferming’ en ‘barmhartigheid’ stammen uit het religieuze register en komen zowel woordelijk als thematisch in haar werk voor, onder andere in het hilarische gedicht ‘Zei ze’ uit Wuif de mussen uit, waarin mensen ‘nieuwe ontferming’ hebben besteld die maar steeds niet arriveert: ‘Komt hij daar/zaterdag, nergens ontferming’. De absurde humor van de bestelling staat in contrast met de troosteloze verlatenheid: ‘nergens ontferming’. Dit is een goed voorbeeld van de ‘nadenkende lichtheid’, het dubbele dat de auteur graag nastreeft.

Van Leeuwen toont zich solidair met en schrijft over de ‘verheemden’, de buitenbeentjes, bijvoorbeeld in Bobbel (1987), Bezoekjaren (1998) en Vrije vormen. In haar periode als stadsdichter in Antwerpen (2008-2009) leverde Van Leeuwens maatschappelijke betrokkenheid treffende gedichten op. Ter afsluiting het eerste gedicht waarmee in Antwerpen het project De Eenzame uitvaart werd gestart voor JvL, de overledene met toevallig dezelfde initialen als de auteur:

U heeft geleefd, uw voeten zijn gegroeid,
raakten de aarde aan, tot ze verbaasd om
wat niet wilde op de plankjes van de rolstoel
bleven staan. Uw handen tasten naar uw tas
waarin uw wereld en uw zakdoek zat,
uw ogen naar de man die ooit dicht bij u was,
naar wie u hielpen, naar het licht dat u begroette.

Waar u nu ook mag zijn waar u niet bent
we zullen weten dat u heeft geleefd en liefgehad
en dat daar de gordijnen open moeten.

(Uit: Hoe is ’t. Gedichten in ‘t stad, 2010)

In een notendop heb ik hier een selectie uit het veelzijdige werk van Van Leeuwen gepresenteerd, waarbij verzet tegen beperkingen en grenzen, ook voor vrouwen en mannen centraal staat. Grenzen zijn er voor Van Leeuwen om te slechten.