Mario Molegraaf belicht in deze rubriek recent verschenen bundels van Nederlandse en Vlaamse dichters. Deze keer schrijft hij over Canon van de Nederlandse poëzie van Paul Claes:
Bredero was de zoon van een ‘welgestelde schoenmaker en belastingpachter’. Gezelle was ‘een West-Vlaamse tuinderszoon’. Kloos was de zoon van een kleermaker. Slauerhoff was de zoon van ‘een behanger-stoffeerder’. Enzovoorts. Paul Claes begint zijn presentatie van de dichters in zijn omvangrijke Canon van de Nederlandse poëzie steevast met dit vaderverhaal. Alsof Bredero, Gezelle, Kloos alleen zó konden worden wie zij waren.
Heel dit boek (heimelijk een uitgebreide heruitgave van Lyriek van de Lage Landen uit 2008) wil dat voorbestemde, dat onwrikbare uitstralen. Het zou, volgens Claes in zijn voorwoord, zijn samengesteld ‘door de rechtvaardigste van alle rechters: de tijd’. Zou het? Het is meer een smoesje van een bloemlezer die het lef mist voor keuzes. En rechtvaardig is het allerminst dat ‘De tuinman en de dood’ weer mag opdraven, alsof niet is aangetoond dat deze ene stralende ster in het zwarte zwerk van P.N. van Eycks verzamelde werk haar glans aan plagiaat ontleent. Zoals het allerminst rechtvaardig is dat het juist heel originele gedicht ‘Eenzaam kerkhof’ van Augusta Peaux ontbreekt, misschien door ‘de tijd’ vergeten maar niet door andere bloemlezers.
‘Het geroezemoes van de recente poëzie’ noemt Claes het laatste hoofdstuk. Maar de heel bekende teksten van onder meer Rutger Kopland (‘Jonge sla’) en Neeltje Maria Min (‘voor wie ik liefheb, wil ik heten’) kun je moeilijk voor recent geroezemoes laten doorgaan.
Paul Claes (1943) is een man van vele literaire ondernemingen, van vertalingen uit tien talen en weer terug bijvoorbeeld. Saaiheid kon je hem nooit aanwrijven, maar in deze bloemlezing met commentaar dreigt verveling. Alleen in zijn inleiding mijdt hij bijtende beweringen niet. Een cultuur kan volgens hem niet zonder traditie: ‘Wie de leidraad van het verleden mist, doolt als een alzheimerpatiënt rond in een schimmig heden’.
Deze Canon vanaf ‘hebban olla vogala’ tot en met Jules Deelder dient als medicijn. Of de patiënten het graag zullen slikken, is de vraag. Alle gedichten worden volgens één systeem toegelicht: korte en vooral kleurloze stukjes over leven en werk van de dichter, over situering, techniek, thematiek en nawerking van het gedicht. Paul Claes is de zoon van een hoogleraar klinische chemie. Dat verklaart alles, of juist niets.
Mario Molegraaf
Canon van de Nederlandse poëzie, Poëziecentrum, paperback, 432 pag., € 25,-
ISBN: 9789056551209