Wat is poëzie, wat zijn dithyramben, jamben, versvoeten en elegieën, hoe klinkt een onomatopee, hoe maak ik een bepaling van gesteldheid? Over dit soort zaken wil Fillegrijs het fijne en het zijne weten, hij trekt zijn stoute schoenen aan en dient zich aan bij een bekroonde dichter. Die schudt mismoedig zijn hoofd en zegt: denk niet, ik begin gewoon te typen en na een tijdje heb ik een serie kostbare gedachten op papier; denk niet, ik fantaseer er vrijelijk op los, associatie op associatie, beetje bijknippen en bijna klaar. Denk niet, wat wit erbij en dan heb ik een gedicht.
Wat wel, vraagt Fillegrijs. Moet je een fingerspitzengevoel hebben, een beroerde jeugd, encyclopedische kennis, een fabelachtig geheugen? Mag ik uw gereedschapskist zien, uw technische vernuft, de strofische vormen, de rijmschema’s, de stijlfiguren en de symboliek, de schroefjes en moertjes van uw verbindingswoorden? Of laat me anders neuzen in uw prullenmand, ook daarvan kan ik leren, van uw afkeur, de harige rupsen van uw doorhalingen, het gemodder en gemier, de haken en ogen, de wirwar.
Al goed, al goed, poëtische ziel. De bekroonde dichter pakt zijn agenda  en biedt een cursus aan. Dertien lessen. Twaalfhonderd euro.
Weg is Fillegrijs.
Hij maakt een afspraak met een journalist van een grote landelijke krant.
Wie heeft het in godsnaam over literaire zaken, barst deze los. Terwijl de wereld doldraait. Overal oorlog en ellende. Overstromingen in Bangladesh, hongersnood in Afrika, de rituele moord op dolfijnen door Deense jongeren. Wie emmert over poëzie?
Fillegrijs neemt de benen.
Hij wandelt naar het park Bijzonder en Gewoon en maakt kennis met een artistiek uitziende dame. Ze zit op een groen geverfde bank en draagt een lange auberginekleurige rok en een breedgerande zomerhoed, versierd met vers geplukte madeliefjes. Mag ik u iets vragen, vraagt Fillegrijs. Wat is uw beroep, uw dagelijkse doen?
Ik ben schrijfster en huisvrouw.
Schrijfster? Maar dat is geweldig! Ik ben een groot bewonderaar van schrijfsters. Waarom doet u het?
Om het langzame. Ik vind het leven heerlijk, maar het gaat me veel te snel. Daarom schrijf ik over Margareta, een dame van mijn leeftijd ongeveer; ze vindt het leven heerlijk, maar het gaat haar veel te snel. Sommige al te haastige figuren pakt ze bij hun nekvel om die van dichtbij te bekijken en te onderwerpen aan nauwkeurige beschrijvingen. Ook wil ze eens rustig observeren hoe iemand voordringt bij de bakker en noteren wat de omstanders daarvan zeggen. Maar dit is niet alles. Bepaalde gebeurtenissen maakt ze mooier en belangrijker dan ze zijn, Â en sommige negeert ze compleet en vervangt ze voor ontwikkelingen die ze uit laat dijen tot veel betere gebeurtenissen.
Bent u een prozavrouw? vraagt Fillegrijs.
De dame knikt eerst van ja en schudt daarna haar hoofd. Proza of poëzie, daar moet u zich niet druk over maken. Ze bekijkt haar gesprekspartner van opzij. Heeft u soms ambities in dezelfde richting? Niet te moeilijk doen, hoor, gewoon beginnen, is mijn advies. Een potlood kost niet veel. Niets eigenlijk. Wie koopt er nou potloden? Ik niet. Ze staan bij mij thuis tussen hun gekleurde soortgenoten in de pennenvaas, ik vind ze soms in de zak van een oud vest, of in een gedeukt metalen sigarendoosje. O wacht.
De dame diept het een en ander op uit de zakken van haar lange auberginekleurige rok, een bloknoot, een potlood, een puntenslijper. Begin met het slijpen van dit mooie potlood, geniet van de vrolijk opkrullende houtsnippers, dit sierlijke gele biesje. Ruik je het grafiet, voel je je dichtader zwellen bij de aanblik van deze scherp geslepen punt? En kijk - ze tast weer in haar rok - hier is een gum. Als je het niks vindt stuf je het zo weer uit. Hiero, beginnen maar.
Foto auteur: Resie Meens