Mario Molegraaf belicht in deze rubriek recent verschenen bundels van Nederlandse en Vlaamse dichters. Deze keer schrijft hij over Het einde van de poëzie van Mark Boog:
Ik herinner mij dat ik voor het eerst een dichtbundel kocht. Ik was zestien, misschien zeventien, de plaats was Dordrecht, en het ging om een mooi uitgevoerd boekje, Winter in Pompeï van Hans Warren. Ik herinner me ook de aankoop van een pornoblad, dat is bij één keer gebleven. Het gevoel was bij beide aankopen hetzelfde, ik durf eigenlijk niet, ik durf niet, wat zullen ze denken, misschien zelfs zeggen bij het afrekenen? Ik keek in het niets en liep in de hoop onzichtbaar te zijn de winkel uit. Wat is dat toch met poëzie (en met porno, maar daarover zwijg ik verder)? Genre in de marge maar toch met een gigantisch prestige, genre met in Nederland en Vlaanderen minstens een miljoen beoefenaren en met bijna nul lezers. Wie weet omdat de meesten, anders dan ik, de drempel van schaamte nooit hebben overwonnen.
Nu is er een poëziebundel waarmee je wel met opgeheven hoofd naar de kassa kunt. Het einde van de poëzie heet het boek, met haast een schreeuw van opluchting. Iedereen zal je goedkeurend toeknikken, daar zijn we vanaf. Auteur Mark Boog kent, zo lijkt het, de positie van de poëzie en de plaats van de dichter: ‘Op mijn kleine steiger,/ naast de wereld’.
Boog heeft zijn achternaam nooit waargemaakt. Hij schrijft sinds zijn debuut Alsof er iets gebeurt (2001) geen poëzie die als een pijl uit de boog schiet. Het is meer poëzie met de handrem erop, mitsen en maren, talmen en tegenspraak. Strompelende in plaats van zelfverzekerde zinnen, zoals in de nieuwe bundel: ‘in mij lichten bijna vergeten draden op,/ een onderliggend netwerk zonder welk/ alles goed zou zijn’. Zonder welk!
Maar intussen! Intussen is poëzie nodig om van het einde van de poëzie te getuigen. Poëzie is niets en het is alles. Een bladzijde lang wordt gezocht naar de juiste omschrijving waarbij termen vallen als struikeltouw en twijfelkleed, overleefagenda en tenslotte tochpraat. Mark Boog kwam in zijn eerste bundel met de paradox: ‘Niets troost behalve dat niets troost’. De nieuwe bundel besluit hij met de woorden: ‘Er is niets dan hoop, wat koop je voor hoop.’ Als dat geen tochpraat is! Desondanks meent hij het ruisen van vleugels te horen: ‘Ik sta klaar’. Voor een trotse vlucht of voor een beschamende val? Hij durft eigenlijk niet, maar hij doet.
Mario Molegraaf
Het einde van de poëzie, Uitgeverij Cossee, paperback, 96 pag., € 19,99
ISBN: 9789059369948