In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.
Johannes 13
Overmorgen, Witte Donderdag, herdenken we de instelling van de christelijke liefdemaaltijd. En de instelling van een goed rooms ritueel dat ik, opgevoed als cultuurarme calvinist,  pas leerde kennen toen ik precies twintig jaar geleden verbleef in de Siciliaanse stad Piazza Armerina. Op zo’n zelfde donderdagavond liep ik van mijn hotel naar het centrum, spiraalsgewijs omhoog door smalle straatjes, tot ik op de heuveltop uitkwam bij de kathedraal die gehuld was in een grijze regenwade. Binnen, waar de mis van zes uur op het punt van beginnen stond, was het vol, maar in een van de zijschepen kon ik nog net een vrije stoel vinden, met zicht op het altaar. Daar zaten, op even zoveel krukjes, twaalf mannen, duidelijk afkomstig uit de heffe des volks, gehuld in de witte pijen die gewoonlijk door acolieten worden gedragen. Een enkele blik op de gelooide en bebaarde koppen volstond om te beseffen dat ze de koorknapenleeftijd ver voorbij waren. In hun houding en oogopslag lag iets gelatens, net alsof ze in afwachting verkeerden van een hardhandig verhoor.
Het waarom van dit tableau vivant werd me pas tijdens de preek geopenbaard. De plaatselijke bisschop, een broze aristocraat van gevorderde leeftijd, roerde het bijzondere karakter van de avond aan. Toen Jezus zich met zijn leerlingen verzamelde in de opperzaal waar, zoals Achterberg zegt, zijn lichaam tot Pasen bereid zou worden, knielde hij voor hen neer en waste hun de voeten, als de nederige dienstknecht waarvan Jesaja spreekt. In overeenstemming met de traditie legde Monsignore de handeling uit als een blijk van umilità . Hij ging er zowaar nog wat trager en gemaniëreerder van praten.
Na de preek volgde het aanschouwelijke exempel. Het amen had nog niet geklonken of het koor vulde zich met een stoet aan celebranten. Het leek wel of de hele kerkfabriek gemobiliseerd was. Â Met veel door elkaar geloop en gedrentel werden een zilveren bekken en waterkan en een hele stapel handdoeken aangedragen. De twaalf mannen bogen zich intussen voorover en begonnen aan de veters van hun rechterschoen te pulken. Sokken gingen uit, broekspijpen omhoog.
Nu herinnerde ik mij televisiebeelden die lieten zien hoe de Poolse paus de voeten van een stel curiekardinalen waste. Wat zich in de Sint Pieter had afgespeeld op het hoogste niveau, herhaalde zich hier op een lagere tree van de maatschappelijke ladder.
Toen de bisschop zich neerboog om aan het karwei te beginnen, stoven tientallen kerkgangers naar voor, fototoestellen en videocamera’s in de aanslag, opdat nog jaren lang kon worden nagenoten van de heerlijkheid die hun vaders en zonen op Witte Donderdag te beurt was gevallen. Of Zijne Hoogwaardige Excellentie er ook zo van genoot, betwijfelde ik. Het mocht dan heel waarschijnlijk zijn dat die vierentwintig voeten uren in een badje hadden liggen weken, om daarna door echtgenotes en dochters te worden ontdaan van nagels, eelt en likdoorns en te worden bestrooid met talkpoeder, dat verhinderde de bisschop niet om een gezicht te trekken alsof hij zich twaalf maal over een verstopt afvoerputje boog. Telkens nadat hij een straaltje water over een voetenpaar had uitgegoten en een paar wasbewegingen had geacteerd, klampte hij zich aan de hem voorgehouden handdoek vast met het precieuze gebaar van een primadonna die een stervende zwaan probeert uit te beelden. Nederigheid? Het viel moeilijk te geloven. Eerder werd hier de tekst van Johannes 13: 16 kracht bijgezet: ‘Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u, een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer.’
Jaap Goedegebuure