In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.
Blauwe maandagen
Onlangs bereikte Arnon Grunberg de vijftig, een leeftijd die we middelbaar plegen te noemen. Men wordt dan geacht mild en bezadigd te zijn, iets wat ik deze auteur nooit had durven toedichten toen hij in 1994 met de quasi-autobiografie Blauwe maandagen debuteerde en al gauw het imago kreeg van een dwarsliggende puber. Schoppen tegen heilige huisjes en andermans schenen, dat was Grunbergs unique selling point, te keer gaan tegen echte en vermeende vijanden, uitwissen van alles wat te dicht bij kwam, de eigen gevoelens in de eerste plaats. Mede daarom verkeerde ik, en ik niet alleen, in de waan dat Grunberg een achterneefje van W.F. Hermans was, dat wil zeggen een nihilist, een cynicus, een pestkop, een provocateur, iemand die anderen de gordijnen injaagt, niet omwille van een hoger doel, maar zo maar, voor de lol. Ik werd pas uit de droom geholpen toen hij in 2008 gastschrijver bij de Leidse universiteit was en ik voor gastheer mocht spelen. Zelden iemand meegemaakt die zo aimabel, hoffelijk en coöperatief was. Ik raakte er gewoon van in de war. Moest ik op mijn hoede zijn? Of juist gevleid?
Achteraf bedenk ik dat ik deelde in het lot van degenen aan wie Grunberg de brieven stuurde die niet werden bezorgd door de postbode, maar door het Vlaamse weekblad Humo en de Amsterdamse krant Het Parool. Naderhand werd die correspondentie bijeengebracht in de bundel Omdat ik u begeer. Die titel zegt alles: Grunberg laat er zijn onvoorwaardelijke liefde in blijken, onverschillig of die gehuld gaat in het rood van de passie, het geel van de haat, het grijs van de onverschilligheid, of het groen van het engagement. En dat al honderden blauwe maandagen lang. Dat er nog vele mogen volgen.
Jaap Goedegebuure