In het werk van Nescio, zoals dat bij elkaar te vinden is in het tweedelig Verzameld werk, gaat veel op herhaling. Meer dan eens stellen zijn personages vast dat God zich herhaalt, dat de natuur zich herhaalt en dat heel wat mensen zich herhalen. Zo wist Japi, de hoofdpersoon van het verhaal ‘De uitvreter’, te vertellen dat er in Nijmegen ‘een ouwe dokter’ liep, ‘die drie-en-vijftig jaar lang ’s morgens op ’t zelfde uur dezelfde wandeling had gemaakt’: ‘Dat is meer dan 19300 maal.’ Die prestatie valt nog in het niet bij die van de nabije rivier de Waal, ‘dat maar altijd naar ’t westen stroomde, dat iederen avond naar de zon stroomde’.
Japi had niet alleen oog voor die bijna eeuwige herhaling, hij sprak er ook veel over: ‘met eenige variatie’ herhaalde hij ‘zijn oude rêverie over het water’. Die gevoeligheid voor herhaling weerspiegelt zich in het werk van Nescio. Wie het Verzameld werk opslaat, wordt getroffen door de hoeveelheid voorstudies en varianten, alsof Nescio bleef zoeken naar de beste manier om het verhaal over de uitvreter, het dichtertje en de titaantjes op te schrijven. Maar er is ook andere herhaling: de onophoudelijke aandacht voor het water en voor bruggen, de grote hoeveelheid trams en treinen die in zijn werk rijden, de diversiteit aan kranten die gelezen worden en waarvoor bijdragen worden geschreven.
Wat me trof bij herlezing van Dichtertje, De uitvreter en Titaantjes – eigenlijk zou het herlezen van Nescio net zo’n ritueel mogen zijn als de herlezing van De avonden in de laatste tien dagen van het jaar -, was dat in elk van deze drie verhalen een ‘klein sleepbootje’, van een zekere afstand, wordt waargenomen.
Een korte speurtocht op internet en een kleine correspondentie met de ‘publicatie Vereniging ‘Sleep- en Duwvaart’ van de Stichting B.A.S.M.’ leerden me dat vele jaren een sleepboot met de naam ‘Nescio’ in de vaart is geweest. Of de naamgevers van de sleepboot de schrijver wilden eren of met de schrijver wilden uitdrukken dat zij het niet wisten, kan ik niet beslissen, maar de coïncidentie spoorde me aan om te onderzoeken wat de betekenis van de sleepbootjes in het werk van Nescio was. Wat fascineerde hem aan sleepbootjes dat hij ze bij herhaling een terloops optreden gunde?
Eerst de passages maar even op een rijtje. In het begin van De uitvreter (1911) treft de schilder Bavink Japi op de boot ‘tusschen Numansdorp en de Zijpe’, beiden blijken ‘Goddank’ Amsterdammer. Ze zijn de enigen aan dek, praten wat en intussen steigert, kwakt, rolt en slingert het schip. Japi wijst Bavink op een passerende zwarte vrachtboot: ‘Je zag in de verte het water aan weerszijden van de boeg hoog opvliegen; om de schroef zag je het woelen en bruisen en schuimen.’ En dan: ‘Een klein sleepbootje sleepte een aak en twee tjalken.’ (VW I, 11) Het sleepbootje doet hier wat een sleepbootje hoort te doen: het sleept! Heel veel meer lijkt hier niet aan de hand.
In Titaantjes (1915) bestaat het gezelschap behalve uit Bavink nog uit de journalist Koekebakker, die het verhaal vertelt, en Hoyer en Bekker, twee andere ‘jongens’, en met zijn vieren trekken ze eind juli naar Zandvoort. De zon staat tegen zevenen ‘nog hoog boven de zee’ en ‘maakte, ik kan ’t niet helpen, ’t is God zelf die steeds in herhalingen vervalt, maakte alweer een lange gouden streep op ’t water’. De zon beschijnt hun gezichten en: ‘Aan den gezichtseinder voer een sleepboot en rees en daalde; als-i daalde zag je enkel de stoompijp.’ Veel is het niet en de sleepboot lijkt hier louter sleepboot.
In Dichtertje (1918) begeren Eduard, het dichtertje, en zijn schoonzus Dora elkaar, maar fatsoen en dreigend ongemak staan vervulling lang in de weg. Wanneer Eduard de drukproeven nakijkt, doet hij dat het liefst met Dora. Zijn echtgenote Coba logeert met hun kind Bobi in Den Haag en als het in de kamer, waar de drukproeven op tafel liggen, begint te donkeren, praten Eduard en Dora met elkaar en vermijden te bespreken waar ze beiden aan denken. Dan, in die duisternis, ziet Dora iets voor zich:
Als een lang vergeten ding zag ze in eens een breede rivier voor zich, die naar zee stuwde. Zijn golven stuwden ’t zonlicht naar zee, maar het water en het licht waren zonder einde. Op een blauwe en gouden baan trok een klein sleepbootje een langen sleep. Nietig was ’t bootje, zijn pijp stak heel klein de lucht in, de rook was gering, z’n schor geroep ging verloren in de ruimte. Uren en uren ging dit door het water, tusschen de velden onder de ontzaggelijke lucht.
Dora ziet nog veel meer, maar in de geciteerde alinea lijkt het om een herinnering te gaan, al is dat lang niet zeker. Het is immers ‘als een lang vergeten ding’, meer vergelijking dan vrucht van het geheugen. Veel sterker is hier de suggestie dat Dora haar eigen lot verbeeldt. De verkleinwoorden en woorden als ‘klein’, ‘nietig’ en ‘gering’ staan in contrast met de ontzaglijkheid van lucht, de eindeloosheid van de ruimte, het water, het licht en de tijd. De wereld is groot en oneindig, Dora is klein en nietig als een sleepbootje.
In de optredens van de sleepbootjes in De uitvreter en Titaantjes laat zich een zelfde contrast, ofschoon minder expliciet, aanwijzen: het kleine en dappere sleepbootje dat het moedig opneemt tegen de elementen, tegen de eeuwigheid.
Misschien is het nog iets ingewikkelder. In het bij leven ongepubliceerd gebleven romanfragment verhaal ‘De voetreiziger’ (1898) is Lodewijk aan het zwerven en een bijzonder verlangen maakt zich van hem meester: ‘Hij wenschte een machine te zijn, een stoomkraan, die nuttig is en er geen idee van heeft hoe hij zich zou vervelen als er hersens zaten op de plaats waar de ketting loopt over ’t katrolletje, hoog in de lucht aan het einde van de hefboom’.
Is dit verlangen om ‘een machine te zijn’, ‘geen ziel’ te hebben, aanwezig in de drie latere verhalen van Nescio? Is die machine, die geen ziel heeft een geen verveling kent maar ìs, dan de kleine sleepboot die optornt tegen de macht van de herhaling én in die ongelijke strijd geen ontmoediging kent? Die ontmoediging kent Dora wel, maar oh als zij toch als een sleepbootje was!
Foto: W. Koper © - collectie Stichting B.A.S.M -  stichting BASM