In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.
Nord
Louis-Ferdinand Céline, de veelgeprezen auteur van Voyage au bout de la nuit en Mort à credit was een misantroop, een paranoïcus, zelfs een rabiate racist. De combinatie van literaire kwaliteit en een akelig karakter heeft veel van zijn lezers in gewetensnood gebracht, tot de dag van vandaag. Ze vragen zich af of ze Céline eigenlijk wel met goed fatsoen kunnen bewonderen.
Eerst maar wat meer over de man. Wat opvalt is dat zijn biografie op tal van punten overeenstemt met die van Adolf Hitler. Ze stonden allebei krom van de frustratie en rancune die ze tijdens hun vroege jeugd hadden opgelopen, leden aan overspannen vaderlandsliefde, worstelden na hun frontervaringen tijdens de jaren 1914-1918 een leven lang met de oorlog, en reageerden zich af in antisemitische schotschriften. Met dat laatste was Céline al begonnen nog voordat de Duitsers in het voorjaar van 1940 Frankrijk overweldigden. Tijdens de bezetting, door hem uitbundig verwelkomd, ging hij daar volop mee door. Toen de Parijse bodem hem vier jaar later bij het naderen van de geallieerden te heet onder de voeten werd week hij, in een gezelschap collaborateurs waarvan een aantal na 1945 de doodstraf kreeg, uit naar Duitsland, en vervolgens naar Denemarken. Daar zat hij anderhalf jaar in de gevangenis. Nadat de Franse overheid hem in 1950 amnestie had verleend, keerde hij terug. Mensenhater en gifkikker was hij al die tijd gebleven, antisemiet niet minder. Ik geef één voorbeeld, ontleend aan de roman Nord (1960). Daar gaat hij tekeer tegen Anne Frank, door hem Esther Loyola genoemd. Die naamgeving suggereert niet alleen dat Anne net als Sint Ignatius van een aureool is voorzien, maar ook dat de beeldvorming met betrekking tot de Jodenvervolging een jezuïtisch complot is. Of dat nog niet genoeg is doet Céline er nog een schepje bovenop als hij begint over de uit 1959 daterende verfilming van Anne Franks dagboek. ‘Ik zie die kleine Esther Loyola, de hele wereld aan haar voeten, smekend, soebattend, of ze alsjeblieft toch wil gaan liggen in de Sainte Chapelle… en Hollywood doet de rest wel, hup, een paar miljard, vijfendertig “superprodukties”…’
Nu terug naar de gewetensvraag. Kan een door en door verwerpelijke boodschap grote kunst zijn? Arnold Heumakers vindt van wel en spreekt in zo’n geval van ‘onleefbare waarheden’ , bij uitstek het domein van de literatuur. Ik, net als Heumakers bewonderaar van Frans Kellendonks controversiële roman Mystiek lichaam, ben het daar mee eens, juist waar het Céline betreft. Daarbij beroep ik me niet, zoals veel andere fans, op de befaamde koortsige stijl en de hijgerige verteltrant, her en der bestrooid met drie puntjes en besproeid met druppels spuug, want die stijl en verteltrant werken versluierend. De onverwachte kwaliteit van de Voyage, Mort à crédit, Nord en andere romans zit hem daarin dat er met veel verbaal geweld een putdeksel wordt geopend dat onze ordelijke en brave wereld scheidt van de bagger, de wreedheid, de willekeur, ‘the horror’, om het te zeggen met Kurtz, de anti-held van Joseph Conrads roman Heart of Darkness. Dat juist Céline, die Vieze en Verachtelijke Man, ons diep in de afgrond laat kijken, bestempelt hem in al zijn miezerigheid tot… jawel, een visionair, een roepende in het riool.
Jaap Goedegebuure