In De postkoloniale podcast gaan Rick Honings en Coen van ’t Veer met gasten in gesprek over hun werk in relatie tot het koloniale verleden. In aflevering 20 van De postkoloniale podcast spreken zij met Michiel Leezenberg… lees verder…
De zesde editie van het Jaarboek De Zeventiende Eeuw is verschenen. Deze opvolger van het tijdschrift De Zeventiende Eeuw beoogt korte, goed leesbare artikelen aan te bieden over het cultureel erfgoed van de Nederlanden in de… lees verder…
Woensdag 30 oktober. Ik ben in Bergen. Het is exact vier en dertig jaar geleden dat ik afstudeerde aan de Katholieke Universiteit, die intussen naar de heilige Radboud is vernoemd. Ik verdedigde mijn scriptie in het vennootschapsrecht ter verkrijging van de meestertitel in de rechten. Stijf van de spanning, in een geleend rokkostuum. Ik was blij dat het afgelopen was. Ik kon opstaan. Het kostuum zat te krap. En daar stond ik dan voor de professor en zijn assistent, stram en onbeweeglijk, om de uitkomst aan te horen. Gelukkig was het hen niet opgevallen hoe ongemakkelijk ik in de stoel had gezeten. Na afloop kwam de ontlading. Sinds die dag houd ik elke voorlaatste dag van de wijnmaand vrij. Om iets leuks te doen, iets ontspannens, ongedwongens.
Zo ook dit jaar. In augustus wist ik al dat ik in de herfst weer naar Bergen zou terugkeren. Om het bijzondere licht te zien dat Eddy du Perron in brieven aan vrienden had beschreven, najaar 1939. Ik zou in het bos langs de Meerweg kunnen verdwalen, vlakbij de Nesdijk waar Du Perron korte tijd woonde met zijn vrouw Elisabeth de Roos en hun zoontje Alain. Zij maakten lange wandelingen met vrienden die op bezoek kwamen, zoals Menno en Ant ter Braak, of met Adriaan Roland Holst die sinds 1921 aan de Nesdijk woonde, in het speciaal voor hem gebouwd rietgedekt villaatje dat nu A. Roland Holsthuis heet. Verbeelding, als zich ergens een voorstelling van maken, komt niet vanzelf. Ik moet waarnemen. Naar de duinen en de zee daarachter, door dat bos. Er schuilt geen romanschrijver in mij.......