Aan de excuses die de Nederlandse premier Mark Rutte op maandag 19 december 2022 uitsprak ontbraken de emancipatorische inspanningen van meer dan honderdzestig jaar. In zijn kersttoespraak sprong de koning eveneens over het lange emancipatietraject van vele decennia heen en trok de slavernij naar vandaag de dag. Eindelijk was de komma geplaatst, waarná we kunnen ‘beginnen’ aan herstel. We bewegen ons eindelijk naar een ‘gezamenlijke toekomst’ en zullen ‘discriminatie, uitbuiting en onrecht’ gaan intomen.
Rutte en de koning zijn uitgebreid geadviseerd door de Dialooggroep Slavernijverleden. Die verzameling aan allerhande adviseurs rept in het rapport Ketenen van het verleden met geen woord over wat een ontzagwekkend traject er inmiddels werd afgelegd sinds de afschaffing van de slavernij in de West in 1863. De adviezen schieten vanuit de slavernij naar de – ten dele veronderstelde - hedendaagse consequenties van die duistere bladzijden. Dit is een pijnlijk mankement in de advisering en zodoende de gevolgtrekkingen.
Er ligt al een fikse geschiedenis aan emancipatie vóór de komma. Hieraan hebben de letteren opmerkelijke bijdragen geleverd, zowel in Suriname als in Curaçao en onderhorigheden (zoals de Nederlands-Caraibische eilanden in koloniale tijden heetten). Ter illustratie een bescheiden indruk vanaf Curaçao.
Erflaters van emancipatie
Tot het emancipatorische materiaal behoren onder veel meer: de oprichting van een openbare school door Casten David Meyers, Jose N. Malo en Gaspar Monsanto kort na de afschaffing van de slavernij opdat ook voor armlastige kinderen – al dan niet nog in slavernij geboren - er wereldser onderwijs aangeboden kon worden dan de rooms-katholieke missie deed; de verdediging door Meyers cum suis van de tambú, een muzikale uiting van Afrikaanse origine en verfoeid door koloniale bestuurders en missie; de Curaçaose walsen van Jan Gerard Palm (1831-1906), die op eigenzinnige wijze werk van Chopin toe-eigenden; de Papiamentse gedichten van Joseph Sickman Corsen en shon Wein Hoyer uit het begin van de vorige eeuw, in de overtuiging dat het ‘negertaaltje’ wel degelijk literaire kwaliteiten bezat; de havenstaking van 1922 onder de bezielende leiding van Felix Chakuto, die het fundament voor vakbonden legde; de scherpe verwerking van die staking in de roman Un yiu di pueblo [Een volksjongen] van Manuel Fray (1931); het anti-koloniale pamflet Ignorancia ó Educando un pueblo [Onwetendheid of De vorming van een volk] van Medardo de Marchena (1929), waardoor hij als ‘staatsgevaarlijk’ de vijf jaren die WOII duurde in een interneringskamp op Bonaire moest doorbrengen; het wetenschappelijke oeuvre van dòktòr Moises Frumencio da Costa Gomez en de vertolking ervan door hem als politicus in zijn gedreven redevoeringen: voedingsbodem voor staatsrechtelijke autonomie; de poëtische verheerlijk van ‘mi negrita’ [mijn negerin] door Pierre A. Lauffer, zijn herijken van de betekenis van ‘mi patria’ van het Europese moederland naar het eigen eiland en zijn onverschrokken verdediging van de Afro-Curaçaose (orale) traditie; het verwezenlijken door de Nederlands-Caraïbische eilanden van autonomie sinds 1954; de scherpzinnige tekening van het alledaagse Afro-Antilliaanse leven door Elis Juliana in honderden verhalen, gedichten en sketches in het Papiaments; het inspirerende begeleiden door Jules de Palm van Antilliaanse studenten in Nederland (smaakvol verwerkt in zijn memoires Lekker warm, lekker bruin, [Amsterdam, 1990]); het proefschrift van prof. dr. Alejandro F. ‘Jandi’ Paula over het blanke somatische normbeeld – inclusief het strijken van kroeshaar - en de inspanningen zich eraan te onttrekken; de revolte van mei ’69; de opbouw van een verrassende bibliotheek aan Antilliana en Judaïca door shon Mongui Maduro; het overrompelende toneelwerk Tula van Pacheco Domacasé, dat de verzetsheld van de slavenopstand van 1795 centraal stelde; de gevoelige songteksten van Rudy Plaate, vanzelfsprekend in de creoolse moedertaal van de eilanders; de intelligente verdediging door Cola Debrot van gedachtegoed over onvermijdelijke creolisering van de eilanders, ongeacht hun huidkleur; het onderkennen van verschuivingen in de onderlinge verhoudingen in het eilandelijk samenleven door de blanke yu’i tera [Curaçaoënaars] Tip Marugg en Boeli van Leeuwen in romans; het patronage van schrijvers en beeldend kunstenaars door shon May Henriquez, grootaandeelhouder van de belangrijkste lokale bank van het eiland; de veelzijdige jeugdboeken van Diana Lebacs; de meesterlijke beschrijving van het zich ontworstelen aan schaamte in Dubbelspel door Frank Martinus Arion; de onweerstaanbare tumba’s van Boy Dap; het meeslepende straattheater van Gibi Bacilio en zijn Teatro Foro; het diplomatieke optreden van ir. Gilbert Wawoe als staatsraad in Den Haag; de realisatie van Pa saka kara / De kleur van mijn eiland: het onderzoek naar en de omvangrijke publicaties over de geschiedenis van de opmerkelijke letterkunde in het Papiaments sinds de afschaffing van de slavernij; carnavaleske schildering van het leven door beeldend kunstenaar José Capricorne, op 90-jarige leeftijd recentelijk geëerd met een overzichtstentoonstelling in het gebouw van de Raad van State, die werd geopend in aanwezigheid van prinses Beatrix (zie de bijgaande foto); de luidruchtige verbeelding van het geëmancipeerde eigene in het personage Judeska door Jandino Asporaat; enzovoorts, enzovoorts.
Verzuim
De letteren in het Nederlands en Papiaments zijn zowel bijdragen aan de zwarte emancipatie als ‘sensoren’ van de voortschrijdende emancipatie maatschappijwijd. Praktisch begon die emancipatie al ver voor de afschaffing van de slavernij – aan beide zijden van de oceaan. De afschaffing van de slavernij is niet alleen toe te schrijven aan het handelen van weggelopen slaven (marrons in Suriname) of opstanden zoals op Curaçao in 1795 onder leiding van de inmiddels vermaarde Tula. In West-Europese landen, waaronder Nederland, werd in de achttiende en negentiende eeuw door protestants-religieus geïnspireerde ‘activisten’ – uiteindelijk succesvol - gelobbyd voor de afschaffing van de slavernij. Sinds 1863 zijn er werelden gewonnen, ook al blijft het werk-in-uitvoering voor alle partijen.
Waarom is verzuimd om aan dit inspannende traject aandacht te besteden? Waarom is juist deze emancipatorische geschiedenis van de nazaten van de slaven en de blanke ondersteuning in dezen niet meegenomen als basis voor vervolgstappen? Behalve excuses werd door Rutte aangekondigd een slavernijmuseum in Amsterdam op te richten (25 miljoen euro) en een ‘bewustwordingsfonds’ (van 200 miljoen euro) om meer in het bijzonder de blanke bevolking in het moederland te doen realiseren welke gruweldaden er plaatsvonden ten tijde van de slavernij. Dit zijn echter geen vanzelfsprekende stappen als vervolg op de zwarte emancipatie van de afgelopen 200 jaar.
Tula, nog even geduld
Wat de redenen ook mogen zijn, door dit emancipatorische traject buiten het beeld te laten, worden niet alleen de succesvolle stappen aan het zicht onttrokken. Ook het eigen meer of minder gemankeerde gedrag en handelen van de nazaten blijft buiten de schijnwerpers. Het regime van Bouterse is moeilijk als constructieve bijdrage aan de emancipatie van Afro-Caraïbische medeburgers te beschouwen. Dergelijk frauduleus en dictatoriaal handelen ondermijnt verzoeken om (financiële) steun bij ‘herstel’ – waar door menigeen een fiks bedrag aan wordt gekoppeld.
Door het emancipatorische traject sinds 1863 buiten de pleidooien voor excuses, een museum en een herstelfonds te laten, blijft ook het eigen gedrag en de eigen verantwoordelijkheid buiten beeld. Dit kan uit activistisch oogpunt begrijpelijk zijn, het komt mij voor dat Rutte cum suis zich wel wat beter hadden mogen laten adviseren. In het laatste kwartaal van de vorige eeuw is er door de hele Caraïben heen uiterst kritisch uitgehaald naar het meer dan eens twijfelachtige gedrag en handelen van mensen met Afrikaanse roots. Deze kritische opstelling gebeurde bovenal door nazaten van slaven.
Curaçao vormde hierop geen uitzondering, voornoemde auteurs als Lauffer, Juliana en Martinus Arion haalden flink uit naar gedrag dat de emancipatie van de nazaten ondermijnde. De Antilliaanse componist en musicus Rignald Recordino was ook een van hen. Hij vroeg begrip voor het eigen falen in het Papiamentstalige lied ‘Tula, warda’ [Tula, nog even geduld] (1979). In dit – nog steeds bijzonder populaire - lied wordt Tula, de voorbeeldige held van de revolte van 1795, aangeroepen en gevraagd om geduld te betrachten. De inspanningen die zijn nazaten zélf hebben verricht om zich te bevrijden zijn niet altijd even inspirerend en constructief, dat maken enkele coupletten – hier in vertaling - wel duidelijk.
Tula, wacht, nog even niet kijken.
Er moeten nog dingen worden hersteld.
We zijn nog heel hard aan het werk.
Er waren zwarte slavenopzichters,
maar wij weten het niet.
We zijn niet meer geketend,
maar onder ons zijn er wier schouders
elke dag weer onrecht moeten torsen.
Ellende is er nog steeds,
Tula, ja, ellende is er nog steeds.
Tula, je leven lang heb jij gezwoegd
om een stukje brood en om slaag te vermijden.
Tegenwoordig willen wij ons lijf niet vermoeien
toch graaien wij met twee handen naar de wereld.
Wij presteren niet veel, nee, wij presteren niet veel.
Toen jij onze gids was
wist jij wat je doel was.
Nu staan wij op eigen benen,
maar waar we op afstevenen, weten we niet.
Bij de huidige koers blijft onze weg duister.
Het hedendaagse zwart-activisme had wel wat vaker naar de tekst van ‘Tula, warda’ mogen luisteren. Het emancipatorische handelen van vóór de komma had meegenomen moeten worden in de advisering, zowel de prestaties als de mankementen. Dán kan het zwart-emancipatorische proces pas echt een constructieve impuls worden gegeven.