Rody Chamuleau (1944) is neerlandicus en oprichter van de Bosbespers, een eenmansuitgeverij voor literaire curiosa. Samen met J. Dautzenberg stelde hij een literatuuroverzicht samen van de 19e en 20e eeuw, 'Nederlandse literatuur 2' (1991). Verder publiceerde hij in diverse tijdschriften biografische artikelen over negentiende-eeuwse letterkundigen.
de columns van Rody Chamuleau:
recente columns:
gepubliceerd op 28 augustus 2024
Tussen de torens

Uit de geschiedenis weten we dat de Tachtigjarige Oorlog niet ongemerkt aan de torenrijke Hanzestad Zutphen is voorbijgegaan. De verschrikkingen anno 1572 worden in de literatuur breed uitgemeten. De Zutphenaren hadden zich achter het Oranjehuis geschaard. Op 16 november trokken de Spanjaarden plunderend en moordend de stad binnen. De soldaten vergrepen zich aan de vrouwen en hingen de bewoners op of verdronken ze in de IJssel, waarin ze eerst nog wakken hadden moeten slaan, omdat de rivier dichtgevroren was. Er zouden slechts tachtig mensen in leven zijn gebleven.

In de gevel van het pand tegenover de Wijnhuistoren, op de hoek van de Korte Hofstraat, is een steen gemetseld, waarin een boom is uitgehouwen met het onderschrift: Dit hus is wel bekat / I de zoere boe is dit gent, wat zoveel wil zeggen als Dit huis is wel bekend / In de dorre boom is dit genaamd. Vóór dit huis zou een lindeboom hebben gestaan, waarin een listige Zutphenaar zijn heil had gezocht tijdens de Spaanse furie. Zo wist hij aan de moordpartij te ontsnappen. Josef Cohen (1886-1965) uit Deventer, die Nederlandse volksverhalen verzamelde, memoreert deze geschiedenis, die overigens op losse schroeven komt te staan door het jaartal 1548, dat duidelijk in de steen te lezen is. Het is aannemelijker dat hier vroeger een herberg stond met die naam.

Hugo de Groot (1583-1645) beschreef de gruwelijkheden in een Latijns gedicht, waarvan hier een fragment in de vertaling van Dirk van Wullen (1761-1832), die van 1790 tot zijn dood predikant in Zutphen was:

Zie! de IJssel draagt de eerst ingeworpne
En hierop stapelt men al meer en meerder lijken!
Is ’t leugen, nijd of komt het aan de waarheid,
Het geen de faam vermeldt,
Dat die rivier, gestopt door al den hoop verslagne,
Is blijven staan? neen! ’k denk veeleer dat zich ’t uitstromend bloed
Door de opgevulde diepte een weg heeft moeten banen,
’t Bevroren water losgemaakt,
En mede heeft gevoerd.

Overigens twijfelen eigentijdse historici aan dit verhaal. Het past goed in een opgeklopt beeld van de Spaanse bloeddorst. Wellicht is er sprake van doelbewust aangezette overlevering vooral door het kamp van Willem van Oranje. Maar dat er een flinke slachting onder de burgers is aangericht, is zeker.

Later koos Zutphen opnieuw de kant van Oranje en weer werd de stad ingenomen, ditmaal door de troepen van de hertog van Parma. Bij een poging de stad te heroveren werd een Engelse officier, de begaafde sonnettendichter en hoveling Sir Philip Sidney, in het najaar van 1586 zo ernstig gewond dat hij kort daarna in Arnhem overleed. Op 2 juli 1913 werd ter gelegenheid van het onafhankelijkheidsfeest een bronzen standbeeld van hem onthuld in het park bij de Canadezenbrug.

In het Stedelijk Museum Zutphen hangt een portret van A.C.W. Staring (1767-1840), bewoner van het landgoed de Wildenborch bij Vorden, wiens eerste vrouw uit Zutphen afkomstig was. Zijn epische gedichten ‘De hoofdige boer’ en ‘Het vogelschieten’ kregen als ondertitel ‘Eene Zutphensche vertelling’ mee. In het berijmde verhaal ‘Jaromir te Zutphen’ tracht Satan een argeloze monnik een loer te draaien.

Een afdeling in het museum is gewijd aan de tekenaar Jo Spier (1900-1978) die in Zutphen werd geboren. Hij illustreerde o.a. de Camera Obscura van Hildbrand (1839), De Lotgevallen van Ferdinand Huyck van Jacob van Lennep (1840) en Kopstukken van Godfried Bomans (1947).

Dat laatste boek is een bundeltje hilarische fake-interviews, waarin Bomans ene Koen Barend ten tonele voert, een mensenredder van wie hij beweert dat deze het in het waterarme (sic!) Zutphen erg moeilijk heeft om een mensenredder van betekenis te zijn.

De dichter Jacques Bloem (1887-1966) was van 1942 tot 1946 werkzaam als griffier bij het kantongerecht in Zutphen. Hij vond Zutphen ‘onhoudbaar vervelend’. Op de IJsselkade nr. 7 had hij een paar kamers waarin zijn bibliotheek was ondergebracht. Zelf verbleef hij in Warnsveld in een pension. In het laatste oorlogsjaar woonde hij samen met de schrijfster Clara Eggink (1906-1991) aan de Deventerweg in Zutphen. ‘Rustig was het in onze omgeving bepaald niet. Er werd voortdurend gebombardeerd, de spoorbaan, de IJsselbrug,’ herinnert ze zich.

Nescio (1882-1961) maakt met zijn vriend de kunstschilder Kees Zwolsman uit Deventer op 12 maart 1943 een tochtje langs de IJssel. Bij hun terugkeer constateert de schrijver:

Dien avond gloeide God nog wat na.
En toen we op de IJsselkade stonden, hapte de zon een drie-kwart cirkel uit de toppen van de boomen aan den overkant en maakte een zacht streepje in de rivier en ’t water rimpelde even. En de merel zong uitzinnig en over ’t IJsselland op den horizon stonden weer de twee torens van Zutphen, heel ver.

Toen Ida Gerhardt (1905-1997) in het naburige Eefde woonde, maakte ze eens een wandeling door Zutphen. Haar indrukken beschreef ze in het lange gedicht Dolen en dromen (1982). Zij begint haar tocht in de tuin van het voormalige Dominicanenklooster. 

Er is geen mens. Een lichte najaarsnevel
geeft aan de atmosfeer die tijdeloosheid
die er in een besloten hof kan zijn.

Ze kruist de Turfstraat, volgt de Korte Beukerstraat een eindweegs, slaat bij het Schapenpleintje rechtsaf de Frankensteeg in en bereikt zigzaggend binnendoor de Zaadmarkt. Op nummer 91 was het voormalige Hotel du Soleil gevestigd, waarvan de vader van de latere dichter, criticus en essayist D.A.M. Binnendijk (1902-1984) directeur was.

Van 1931 tot 1941 was Binnendijk leraar Nederlands aan het Vossius Gymnasium in Amsterdam-Zuid, waar hij Gerard (Kornelis van het) Reve ( 1923-2006) in de klas had. In de roman Moeder en zoon haalt Reve herinneringen op aan zijn gymnasiumtijd en vertelt dat Binnendijk bij vrij veel leerlingen, ‘in ieder geval bij mij’, belangstelling voor literatuur wist te wekken: 

Hij was een zeer rationeel ingesteld mens, wars van alle vaagheid, en misschien overschatte hij de betekenis van woord en taal. ‘Onzuiver schrijven is onzuiver denken’, was zijn adagium, waarin hij kennelijk iedere intelligentie met de verbale vereenzelvigde. Deze niet geheel rechtvaardige eenzijdigheid – want er bestaan mensen die heel helder kunnen denken en oordelen, maar die geen leesbare zin op papier kunnen zetten – strekte mij tot een zegen. Ik ben een romantisch, lyrisch, religieus en mythisch schrijver geworden, geen rationalist en verre van ‘verlicht’, maar mijn taal is helder voor iedereen en deelt ondubbelzinnig mede, wat ik te beweren heb. (Je ziet tegenwoordig wel anders.) Dat vermogen heb ik goeddeels aan Binnendijk te danken. Een beetje een frik was hij wel, en contaminaties, pleonasmen, dubbele negaties en barbarismen waren voor hem onduldbare verontreinigingen.

De meest imposante toren van Zutphen is die van de Sint-Walburgiskerk. De versregel ‘Hier vloeit een springbron van gerechtigheid’ op de kerkmuur komt uit de bundel Dolen en dromen van Ida Gerhardt. Jacob van Lennep schreef over deze kerk:

Dezelve is groot en van een schoone Gothische bouworde: de toren is oud en scheef, staande de spits vier voet buiten den middellijn: doch denkelijk zal dezelve hersteld worden: het orgel is bij uitstek fraai, en men verhaalde ons hier (even als in verscheidene andere steden) dat hetzelve na dat van Haarlem het schoonste van Nederland was.

En de zestiende-eeuwse kerkbibliotheek, de befaamde Librije, beschrijft hij als volgt:

In de kerk vindt men ook de boekerij van het voormalige klooster, uit zeer kurieuse oude werken, vooral handschriften, bestaande; dezelve liggen alle aan kettingen vast. In de steenen staat de klaauw des duivels van afstand tot afstand geprent, ten minste zoo verhaalt ons de oude legende.

Liep hier de duivel waarlijk rond
In de oude boekerij!
Zoo dicht aan Godes heiligdom,
Zoo dicht aan ’t sakristij!
En ziet men op het vast cimment
Zijn felle klaauwen ingeprent!
Gelukkig was die oude tijd
Toen als de booze kwam,
Een ieder door zoo zichtbaar blijk
Zijn bijzijn ras vernam;
Toen men hem voelen kon en zien,
En dus geduchten weerstand bien!

Rozenhoflaan 16 was het adres waar Paul Rodenko (1920-1976) van 1960 tot aan zijn dood in juni 1976 woonde. Van 1957 tot 1960 had hij in Warnsveld gewoond. Vanwege de rust was hij uit de Randstad naar de Achterhoek verhuisd, waar hij in de bossen dagelijks met zijn hond wandelde. Hij was dichter en woordvoerder van de Vijftigers. Zijn pikante bewerkingen van verhalen uit Duizend-en-een nacht, Vrijmoedige liefdesverhalen (1961), werden gretig gelezen. Rodenko, die aan een maagbloeding overleed, werd begraven op de Oosterbegraafplaats aan de Voorsterallee.

Rodenko’s jongere zus, de schrijfster Olga Rodenko (geb. 1924), die therapeute was voor moeilijk opvoedbare jongeren, woonde ook lange tijd in Zutphen. In haar verhalen verwerkte ze vaak haar beroepsmatige ervaring. In 2000 verscheen haar bundel Zinloos geweld bestaat niet.

De romancier en mythenverzamelaar H.C. ten Berge (geb. 1938) woont sinds 1979 in Zutphen. In het verhaal ‘Zutphen’ dat hij in 1988 voor de Stichting Beeldende Kunst Gelderland schreef, voert hij Sir Philip Sidney en Jacques Bloem sprekend ten tonele. In zijn roman Een Italiaan in Zutphen (1990) verlaat de wereldberoemde Andrea Pastis uit Italië de stad Zutphen als Alpenkraai.