‘Is Nature to Culture as Female to Male?’ vroeg Sherry B. Ortner zich in 1974 af. En ze waarschuwt: ‘The confusion can be staggering’.
Ik las dit baanbrekende artikel als negentienjarige studente literatuur, aan het eind van de twintigste eeuw. Zoals wel vaker in de negentiende eeuw, ik bedoel in de jaren zeventig, werd alles erin overhoop gehaald: universele begrippen als goed en kwaad, culturele waarnemingen zoals mooi en lelijk, symbolische opposities zoals die tussen man en vrouw, en het menselijk bewustzijn, dat een soort projectie is van het bestaan in de tijd én de mogelijkheid tot transformatie en transcendentie daarvan.
“In ritual,” schrijft Ortner, “[i.e.] the purposive manipulation of given forms toward regulating and sustaining order, every culture asserts that proper relations between human existence and natural forces depend upon culture’s employing its special powers to regulate the overall processes of the world and life.” Zo’n soort ritueel zien we bijvoorbeeld in het “Salie-avondje” ten huize van juffrouw Pieterse, of in het sprookjeshuwelijk van Jane met haar prins op het witte (of misschien was het wel het zwarte) paard.
Ortner voegt eraan toe: “Thus culture (i.e. every culture) at some level of awareness asserts itself to be not only distinct from but superior to nature, and that sense of distinctiveness and superiority rests precisely on the ability to transform – to “socialize” and “culturalize” – nature.
Returning now to the issue of women, their pan-cultural second-class status could be accounted for, quite simply, by postulating that women are being identified or symbolically associated with nature, as opposed to men, who are identified with culture.”
Zo simpel is het echter niet, zegt Ortner; vrouwen zijn niet helemaal en overal gelijk te stellen aan de natuur, maar mannen dus wel altijd en overal aan de cultuur.
Vrouwen zijn intermediairs, stelt Ortner, ze bemiddelen tussen natuur en cultuur en dit universele feit verklaart ze met een verwijzing naar De Beauvoir: vrouwen staan dichter bij de natuur vanwege hun fysiologische capaciteit om het leven te “reproduceren”; vanwege hun baarmoeder en hun borsten dus. Dát is de oorzaak van die culturele constante in alle samenlevingen, de onderdrukking van de vrouw.
(Ik ga nu even voorbij aan de vraag of “reproductie” wel een goede benaming is voor het proces van het krijgen van kinderen, het maken van nieuwe levens (het woord verraadt een heel “mannelijke”, moderne, historisch-materialistische reïficatie van een gebeurtenis waarvan elke moeder én vader weet dat die niets met herhaling en lopendebandwerk, des te meer met creativiteit en transcendentie te maken heeft – vooral van de eigen grenzen).
De gedachte is opwindend: om de ongelijkheid tussen man en vrouw op te heffen zouden we vrouwen moeten ontdoen van hun associatie met de natuur vanwege hun reproductieve functionaliteit. We zouden 1) mannen een baarmoeder en borsten moeten geven, wat tot op heden nog niet gelukt is; we zouden 2) vrouwen moeten bevrijden van hun baarmoeder en borsten, wat voor de meeste vrouwen een verminking betekent en bovendien nogal “improductief” is voor het menselijk bestaan; we zouden 3) ten minste het hebben van een baarmoeder en borsten kunnen disassociëren van het concept van “natuurlijkheid” en 4) het hebben van een penis en ballen de credits kunnen geven van evenveel “natuurlijkheid” en “culturaliteit” als het hebben van een baarmoeder en borsten. Dit laatste lijkt me de meest voor de hand liggende strategie.
Laps, om op haar terug te komen, kiest voor optie drie. Laps ziet de bui al hangen en weigert te worden gedegradeerd tot een schakel in een als natuurlijk voorgesteld, maar puur mechanisch cultureel proces.
Jane Eyre echter kiest voor een heel andere weg: ze maakt het concept “natuur” los van zulk, o.a. door De Beauvoir, Ortner, Stoffel en Pennewip gepropageerd, biologische determinisme.
Het concept “cultuur” (dat in Jane Eyre beurtelings de invulling van “godsdienst”, “geweten” en “maatschappelijke invloed” krijgt) maakt ze los van zijn associatie met het mannelijke. Dit is de feministische impuls in Jane Eyre.
Jane Eyre geeft in haar autobiografische vertelling een culturele betekenis aan het idee natuur en een natuurlijke betekenis aan het verlangen deel te zijn van wat ik dan maar in haar geest “de mannenwereld” noem, de maatschappij, het werkende bestaan, de cultuur die ze om zich heen weet, maar waar ze als vrouw van wordt uitgesloten.
Ze accepteert daarmee de positieve waarde van deze twee concepten en ook, impliciet, de negatieve waarde van hun tegendeel: het onnatuurlijke en het primitieve.
Het onnatuurlijke en het primitieve worden overwonnen met dat ene element dat aan dit wereldbeeld ten grondslag ligt: met vuur.