“Op de bassisschool, in wat ze daar “de onderbouw” noemden, kreeg ik les van een juffrouw Soeteman. Haar voornaam ben ik vergeten. Ze was een geweldige leerkracht, die me vooral veel liet schrijven.
De belangrijkste les die ik van haar leerde, was die over de aanhalingstekens. We moesten schrijven en tekenen over “ons huis”. Ik had een tekening gemaakt van een gezicht in de vorm van een trapgevel. De trapgevel vertelde over zichzelf. In de trant van: Ik ben het huis van Lies. Ik heb twee kamers en een zolder, etc.
“Leuk,” zei juffrouw Soeteman, “maar je moet hier echt aanhalingstekens zetten.”
“Wat zijn dat?”
“ “” .”
Ze legde me uit waar en hoe ik aanhalingstekens moest zetten. Als iets gezegd wordt, dan moet dat tussen aanhalingstekens. Aanhalingstekens moet je openen en weer sluiten.
Ah, prachtig!
Vanaf dat moment schreef ik alleen nog in dialogen. Ik raakte verslaafd aan de aanhalingstekens. Het ging zo ver, dat ik ook informatieve opstellen tussen grote, dikke dubbele komma’s zette.
Bijvoorbeeld een opstel over “de kikker”. Aanhalingstekens openen nam een halve pagina in beslag:
Daarna volgde het verhaal. Een kikker is een dier, etc,.
En een heel klein dubbel kommaatje om te sluiten, anders paste het niet meer op de pagina:”
“Ja maar,” zei juffrouw Soeteman, toen ze het opstel nakeek, “hier moeten toch geen aanhalingstekens?”
“Waarom niet?”
“Dit wordt toch niet gezegd?”
Maar op het moment dat ze me aankeek, wist ze mijn antwoord al: “Ík zeg het toch?”
Juffrouw Soeteman was een zeer respectvolle, slimme juf en liet het maar zo.
Ik moest aan haar terugdenken toen ik, zo’n twintig jaar geleden, literatuurwetenschap studeerde aan de Universiteit van Amsterdam. Ik kreeg er les van de grote Mieke Bal. Door haar en anderen werd ik onderwezen in de narratologie, Bals theorie van vertellen en verhalen. Ik leerde teksten als structuren zien, lagen van verschillende “stemmen”.
Of eigenlijk leerde ik dat “tekst” helemaal geen “stem” is, maar een geheel van tekens die, op schijnbaar miraculeuze wijze, geluid, beeld en iets wat ik maar tijd, of tijdsverloop, zal noemen, in het hoofd van de lezer aan kunnen zetten als een afstandsbediening.
“Ja!” riep de lezeres, “nu zie ik het! Een afstandsbediening!”
De tekst bevat in het echt natuurlijk helemaal geen beeld of geluid, daarom heb je speciale tekens nodig om “stemmen” van elkaar te onderscheiden, een stem in een andere stem “in te bedden”.
Soms gebruikt een schrijver (tekstmaker) zulke tekens, maar vaak ook niet. Dan is de “stem” die “klinkt” een “vrije stem”, niet ingebed, of niet helemaal ingebed, in de tekst van “een ander”.
Wie die “ander” is, blijft altijd enigszins mysterieus.
Maar uiteindelijk, leerde ik, is elke stem ingebed. Zelfs de zogenaamd alwetende verteller, die zijn verhaal begint met “In den beginne”, kun je in een groter geheel plaatsen.
Gewoon, door er aanhalingstekens omheen te zetten.
We zijn alweer jaren verder. Het structuralisme is passé, post-structuralisme is cultural studies geworden.
Soms heb ik het sombere gevoel dat cultural studies voor de literatuurbeschouwing is wat de beeldenstorm was voor de gotische kathedraal.
En dat de ingebedde stemmen (stemmen die als een stroom tussen de oevers van een strenge polder worden geleid) dankbaar mogen zijn voor hun inbedding!
Dan weer denk ik – en nu komt er een ingewikkelde, ingebedde zin – dat alle aandacht voor de culturele context de vanzelfsprekende hiërarchische samenhang tussen verschillende ingebedde of zelfs in modderige oevers weggezakte stemmen in elk geval heeft helpen verduidelijken. Heeft helpen opheffen. Wat volgt is, wellicht, bevrijding van de ingebedde stem.
En bevrijding is goed! Trek de draadjes los, knip de ketens door, schiet gaten in het traliewerk van de almachtige woorden.
Maar als op bevrijding individualisering volgt, privatisering, compartimentalisering, verwijdering, isolering, ga ik steigeren.
Isoleer je niet! Dat denk ik en die gedachten, ja, die hoeven niet tussen aanhalingstekens. Es bleibet dabei, zong mijn Zwitserse opa, Die Gedanken sind frei.
Isoleer je niet: schrijf, laat je lezen.
Wees niet bang om voor een ander te “spreken”. Laat die ander ook voor jou “spreken”. Wees niet bang om ingebed te worden in een groter geheel. Er is altijd een nóg groter geheel, dat pas later zal blijken. Word geen spin in het web maar beweeg je in een dubbele spiraal omhoog en omlaag door de wereld. Gebruik daarvoor de taal als verbindingsstuk, als ladder.
En haal elkaar aan, niet in het echt, maar in het oneindige.
Want dat kan namelijk.
Ik koester mijn aanhalingstekens.