Tom Phijffer (1965) is naast advocaat te Amsterdam ook literator. Hij publiceerde 'Het gelijk van Multatuli. Het handelen van Eduard Douwes Dekker in rechtshistorisch perspectief' (2000), 'Het masker van Rob Nieuwenhuys. Reconstructie van een vergeten reis naar Indonesië' (2020) en 'Vuur, vuur! Over het leven van Oost-Indisch ambtenaar Edouard Carolus (1807-1855)' (2021). Onlangs verscheen zijn vierde boek bij Uitgeverij Verloren, 'Goena goena in Lebak. Over njonja Slotering en Max Havelaar'.
de columns van Tom Phijffer:
recente columns:
gepubliceerd op 5 mei 2023
Over het beeldverhaal en veranderende tijden (9)

Het verhaal van mijn jeugd wordt gevormd door een aaneenschakeling van beelden die ik maar niet vergeten kan. Ik wil die beelden in woorden vangen. Ze vastleggen voor ze geheel vervagen zoals de inkt in mijn schoolrapport. Tijd vervliegt. Terugkijken op je jeugd is als het bijeenrapen van een oud uit elkaar gevallen stripalbum, alsof je de plaatjes bij elkaar moet zoeken, op lege pagina’s moet plakken en de pagina’s in de juiste volgorde moet zetten terwijl je je voortdurend beseft dat de indrukken van toen niet dezelfde zijn als die van nu. Ik ben niet alleen slechtziend, mijn ogen bedriegen me. Het zijn dezelfde ogen waarmee ik als jongetje stripalbums verslond. De stripalbums openden een wereld voor mij. Ik ging er geheel in op. Mijn ouders waren allang blij dat ze geen kind aan me hadden.

Dat de stripfiguren die mij fascineerden mij werkelijk hebben beïnvloed is moeilijk te zeggen. Wel zie ik nu verbanden. In de Robbedoes stond de strip De Blauwbloezen. Helden van het Wilde Westen. Zoals John Wayne. Maar hij stond niet in een album. Hij was écht, want op teevee! Blauwbloezen waren dus ook echt. Zoals Indianen. Met Carnaval wilde ik altijd de Indiaan zijn, en dan stelde ik me voor dat ik de laatste der Mohikanen was. Daar was een boek over geschreven. En als ergens een boek over bestaat dan zal het wel echt gebeurd zijn, dacht ik. De tragiek van de indiaan was mij als kind al volstrekt duidelijk. Hij moest zich met pijl en boog en met een speer verdedigen tegen de blauwbloezen. Die hadden geweren en zelfs kanonnen. Het was geen eerlijk gevecht. Zoiets begrijpt een kind.

Lucky Luke schoot sneller dan zijn schaduw. Als de zon in zijn ogen scheen kon dat niet, maar dat wisten de Dalton Brothers gelukkig niet. Keer op keer gingen de vier boeven het gevang in. Goed en kwaad in de westerns op teevee werd bepaald door de kleur van de hoed, en op een zwart-wit schermpje was er maar weinig keus: de boef had een donkere hoed, de held een lichte. De bandiet had een stoppelbaard, de Texas ranger scheerde zich. Eenvoudige regels. Als een cowboy met een lichte hoed een slechterik bleek te zijn was ik pas werkelijk in de war.

Dichter bij huis: Afrikaanse kindertjes met Biafra-buikjes. We spaarden op school voor het goede doel van de katholieke zending. De zwarte kindertjes kwamen heel dichtbij omdat Kuifje ook met zijn hondje Bobby in Afrika was geweest. Dat moest al lang geleden zijn want de auto die ze daar hadden zag je alleen nog in het Autotron. Die Kuifje ging trouwens ook naar Amerika, maar daar waren al wolkenkrabbers.

De stripfiguren waren werkelijk overal. De “Dag van het beeldverhaal” was iets nieuws (later stripdagen genoemd): een festijn voor kinderen en volwassenen gelijk. Deze door Het Stripschap in heel Nederland georganiseerde middagen werden in Nijmegen in De Vereeniging gehouden, aan het Keizer Karelplein. In de concertzaal werden Tarzan-films vertoond, afgewisseld met Looney Tunes, en in de wandelgangen stonden uitgevers, boekhandelaren, antiquaren en particulieren achter grote tafels met dozen vol met hun albums, te koop of om te ruilen.

Mijn allereerste boek was eigenlijk een eind jaren veertig in De Volkskrant verschenen reeks beeldverhalen. Op zaterdagen zeurden mijn broer en ik net zo lang totdat onze vader ons voorlas uit De avonturen van Pa Pinkelman, het beeldverhaal van Godfried Bomans met tekeningen van Carol Voges. Ze waren gebundeld in een omnibus. Ik heb die mij later toegeëigend, hoewel ik niet beter weet dan dat het toch altijd al voor mij bestemd was. Pa Pinkelman was een derde generatie tovenaar, een beetje mislukt omdat zijn toverkunsten vergeleken met die van zijn vader en grootvader nogal tegenvielen. Pa Pinkelman kon in ieder geval door in zijn bolhoed te blazen wonderen verrichten. En hij wilde het goede doen. Op een dag besluit hij een verwend jongetje te ontvoeren om een normaal kind van hem te maken. Kareltje is een heel rijk en heel net jongetje. De jongeheer heeft drie knechten, broers. Die moeten hem opsporen en Pinkelman zien te grijpen. Al in het begin van het eerste verhaal maken we ook kennis met een klein dik zwart jongetje dat Flop heet. Kogelrond is het ‘nikkertje’ Flop omdat hij alles eten moet wat Kareltje niet lust. Geen avontuur was te gek voor Pa Pinkelman, die eerst de aarde verkent, Afrika en Amerika, en daarna naar de maan reist. Als-ie terug is gaat Pa Pinkelman in de politiek. Nederland is al snel te klein voor hem. Pa Pinkelman is zo geniaal dat hij al spoedig de Verenigde Naties leidt. En dit alles alleen maar omdat hij besloten heeft op reis te gaan. Het Pinkelmanniaanse gezelschap wordt gedomineerd door Tante Pollewop. Anna Pollewop is een goedmoedige volslanke vrouw – zacht uitgedrukt – die haar geniale man Theo Pinkelman in alles bijstaat en ervoor zorgt dat er eten in overvloed is, omdat ze zelf niet zonder kan.

Als mijn vader voorlas uit Pa Pinkelman geloofde ik dat je in de wereld werkelijk álles kunt bereiken, als je het maar wil. En Flop hoorde er gewoon bij. Ik was zelf een klein dik jongetje. Weliswaar was ik niet kogelrond, en ook niet zwart maar ik hield van veel eten. Er komt in de avonturen een scène voor waarin Flop in het Witte Huis, waar het gezelschap op bezoek is, gearresteerd wordt als een ongenode gast. Wel even wat anders dan de ontvangst in New York, kort daarvoor, waar het gezelschap in een ticker tape parade wordt toegejuicht en onder een spandoek wordt doorgereden waarop te lezen staat: “Alle mensen zijn hier gelijk. Hoera!!” De vrouw van de Amerikaanse president grijpt in en schrobt en wast Flop net zo lang in een tobbe tot hij ervan glimt. Maar het bleef een negertje. Pa Pinkelman wist het wel. Flop heeft dikke lippen, een been door zijn neus en alleen een rokje. Hij heeft een aandeel in elk avontuur. En het belangrijkste van de verhalen was dat wat er ook gebeurt, hoe krankzinnig ook, dat altijd alles goed afloopt. Dat dit kwam doordat de schrijver dat zo wilde, dat wist ik als kind natuurlijk niet.

Tijden veranderen. Over een nikkertje schrijven kan niet meer. Kuifje in Afrika bevat puur racistische beelden en teksten. Het Wilde Westen verheerlijken is uit den boze. De strijd en het lijden van de Native Americans moet centraal staan en de helden van toen zijn in werkelijkheid boeven. Daarover kun je dan ook maar beter geen strip meer maken. Maar waar eindigt dit? Een boek over een klein dik jongetje mag nu ook al niet meer, is recent gebleken. De uitgever van de kinderboeken van Roald Dahl heeft in de meest recente Britse edities van onder andere Charlie and the Chocolate Factory en in Matilda honderden ingrepen doorgevoerd. Een karakter dat Dahl “dik” noemde zou bijvoorbeeld aanstoot kunnen geven! Iemand ‘fat’ noemen mag dus niet meer. Er is ‘enormous’ van gemaakt. Had ik toen ik nog klein was boeken van Roald Dahl gelezen (kunnen lezen, ik weet niet van vertalingen begin jaren zeventig) dan had ik juist gráág over een klein dik jongetje willen lezen! Maar aan zoiets is kennelijk niet gedacht. Ook de beroemde detective-verhalen van de Britse schrijfster Agatha Christie zijn inmiddels ten prooi gevallen aan door de uitgever speciaal aangestelde sensitivity readers, waarvoor in het Nederlands een nieuw woord bedacht moet worden: de gevoeligheids-lezer. Er is over deze extreme ingrepen in het werk van een schrijver grote ophef ontstaan. Terecht, mijn inziens. In The New York Times stond hierover vlak nadat de ophef was ontstaan een zeer genuanceerd artikel van de hoofdredacteur van The Lamp, een katholiek tijdschrift in de Verenigde Staten. Iets té genuanceerd, echter. De schrijver ervan, Matthew Walther, verklaart daarin wat er gaande is. Er is volgens hem geen reden je werkelijk zorgen te maken. In het verre verleden werden meesterwerken van Shakespeare en Alexandre Dumas (père) om diverse redenen nieuw vormgegeven. En van The great Gatsby van F. Scott Fitzgerald zijn diverse versies verschenen. Walther geeft nog meer van dit soort voorbeelden. Toch overtuigen zijn argumenten mij niet. Het snijden in een letterkundig werk is en blijft een inbreuk op de artistieke vrijheid van de kunstenaar. Salman Rushdie heeft het schrappen en wijzigen in de boeken van Roald Dahl ontoelaatbaar censorship genoemd. En er sluimert een gevaar: dat boeken verboden worden en dat je ook alleen nog maar schrijven mag wat de gevoeligheids-lezer goedkeurt. De Nederlandse uitgever van het vertaalde werk van Roald Dahl, De Fontein, liet in reactie op het initiatief van de Britse uitgever weten ‘vooralsnog niet van plan te zijn’ aanpassingen door te voeren. Hier is het gebruik van het woord ‘vooralsnog’ onheilspellender dan het ‘niet van plan zijn’, alsof er over het snijden in teksten al helemaal geen debat meer wordt gevoerd. Matthew Walther ondertussen gelooft aan een stunt: er komt een reeks verzameld werk van Roald Dahl met de oorspronkelijke edities.

Het aanpassen, beter gezegd verminken, van teksten is niet nieuw. Het gebeurde zelfs met het belangrijkste letterkundige werk in het Nederlandse taalgebied. Jacob van Lennep had Multatuli begin 1860 met een truc het kopyrecht ontfutseld van Max Havelaar en erin geschrapt wat hij niet in het belang van het land achtte, zoals plaats- en eigennamen die hij in puntjes veranderde. Hij verdedigde zich in de rechtszaak die Multatuli tegen hem aanspande met de simpele redenering dat hij die een huis koopt ermee mag doen wat hij wil. Hij had Multatuli wijs gemaakt dat hij dat kopyrecht moest hebben om voor het boek een uitgever te kunnen vinden. Van Lennep, naast gevierd auteur ook landsadvocaat en bevriend met Minister van Koloniën Jan Jacob Rochussen, wist dat hij daarvoor met een eenvoudige last had kunnen volstaan. Maar dan had hij niets kunnen schrappen. Het is een verontrustende ontwikkeling dat derden zich actief bemoeien met wat het lezerspubliek wel en niet ter kennis mag komen. Wat als de overheid dat gaat doen? In Amerika gebeurt het al. Hiertegen is voldoende gewaarschuwd door Aldous Huxley en George Orwell. Maar wie leest hen nog? Wat mij dan ook verbaast is het tegenwoordige gebrek aan tolerantie in het algemeen en het gemis aan kennis en historisch besef in het bijzonder.

Dat niets zwart-wit is hebben Kees van Kooten en de onlangs overleden Wim de Bie al in de jaren tachtig bewezen in de sketch waarin zij zichzelf aan het eind cancellen vanwege de onthullende ontdekking door journaliste Gemma Shackleton (gespeeld door Ernestine, vriendin van De Bie) dat de zo rechtschapen televisiemakers van de VPRO thuis een grote hoeveelheid racistische jeugdliteratuur bewaren zoals Sjors en SjimmiePuk en Muk door Afrika, en De avonturen van Flip en Flap. Heerlijke satire, ware het niet dat die nu werkelijkheid wordt.

De samenleving polariseert. Michiel van Kempen wees er in zijn lezing in de OBA tijdens de Boekenweek op dat Rob Woortman en Alice Boots toestemming werd geweigerd door Uitgeverij Atlas Contact een herziene druk te verzorgen van hun biografie van Anton de Kom met als reden dat zij daarvoor “niet de juiste huidskleur” hadden. Dat is niet alleen schandalig, het is de wereld op zijn kop. Van Kempen, die onder meer de biografie van Albert Helman schreef en gezien kan worden als dé autoriteit op het gebied van de Caraïbische letteren, verkondigde strijdvaardig dat hij zich als blanke oudere man niet zou laten hinderen voor zijn mening uit te komen. En daarmee zijn we beland bij de werkelijke oorzaken van de hedendaagse problematiek: een gebrek aan historisch besef en het nivelleren van kennis. Normen vervagen en normen worden aangescherpt. Daar is niets mis mee. Erger is het verlies van kennis en het negeren van de geschiedenis van kennis. Er wordt tegenwoordig niet meer gezocht naar de nuance. In onze Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ligt de vrijheid van meningsuiting vast. Die vrijheid komt met verantwoordelijkheid. Je mag je als schrijver namelijk niet schuldig maken aan wat elders in de wet staat. Je mag niet beledigen, bijvoorbeeld. Maar Willem Frederik Hermans mocht van de Nederlandse rechter, die op dit punt in 1952 véél strenger keek dan zijn hedendaagse collega’s, Lodewijk Stegeman in de roman Ik heb altijd gelijk laten vloeken en schelden, op de katholieken, de Koningin, de regering, op de oorlog in Indonesië. De schrijver had de vrijheid zijn romanpersonage vreselijke dingen te laten zeggen of doen. In de jaren zestig werd die vrijheid bevestigd in de rechtszaak die de geschiedenis is ingegaan als “het Ezelproces”, waarin de schrijver Gerard Reve werd vrijgesproken van godslastering in Nader tot U. Je moet er niet aan denken hoe er tegenwoordig gereageerd zou worden op een romanfiguur die met Allah doet wat Reve met dat ezeltje, een verschijning van God, op zijn slaapkamer deed. Omdat tijden veranderen is de conclusie eenvoudig: over gevoelens wordt anders gedacht dan vroeger en wat nu niet meer kan kon eigenlijk vroeger óók al niet. Aldus de hedendaagse zedenpredikers. Alleen dacht men er destijds heel anders over. Hierover hoort men niet te klagen. Het veroordelen is makkelijk en ongenuanceerd. Het is heel wat moeilijker om de schrijvers van vroeger te proberen te begrijpen. Meer en meer kom ik, denkend als advocaat, tot de conclusie dat het probleem met de zedenpredikers vooral daarin schuilt dat zij die menen de hedendaagse normen te kunnen stéllen ook menen de personen te zijn die deze normen kunnen, nee móeten, handhaven.

Terug naar Godfried Bomans. Ik koester mijn verzameling Pinkelman-avonturen. Mag ik daar voor uitkomen? Bomans was volgens mij geen racist en ook geen vrouwenhater. Als dit jaar de biografie van Bomans door Gé Vaartjes gepubliceerd wordt zullen de commentatoren daar wel wat over te zeggen hebben. Er is een goede kans dat Bomans niet meer mag, zoals er zoveel is dat niet meer mag. Dan ga ik met mijn Pinkelman-boek de barricaden op!