gepubliceerd op 9 april 2025
Over de IJssel

De Gelderse IJssel, die trouwens ook Overijssel aandoet, heeft sinds mensenheugenis een natuurlijke grens gevormd. Na de val van het Romeinse Rijk was het de grens tussen de Franken en de Saksen, later tussen het kwartier van Zutphen, zeg maar de Achterhoek, en dat van Arnhem, en nu nog vormt de rivier de scheiding tussen Gelderland en Overijssel. Niet alleen tussen het landschap van de zuidelijke Veluwezoom en de Graafschap zijn er verschillen, maar ook tussen de autochtone bewoners van die gebieden. De oorspronkelijke Achterhoeker is wat agrarischer en feodaler ingesteld, wat praktischer en nuchterder van aard dan de Veluwezomer, die meer historisch besef heeft en geneigd is het verleden te koesteren.

Louis Couperus betrok in juni 1923 zijn nieuwgebouwde huis in De Steeg, op een boogscheut afstand van de IJssel. Lang heeft hij er niet van kunnen genieten want in juli van datzelfde jaar overleed hij. In april nog had hij in het Haagse dagblad Het Vaderland een van zijn ‘Intieme Impressies’ gepubliceerd onder de titel ‘Het aroom van vervlogene tijden’, waarin hij de romantische sfeer van het Gelders landschap schetste. Hij is van mening, dat langs de Rijn- en IJsseloevers de antieke atmosfeer, die soms niet meer is dan een lichtspeling of een geur, nog te proeven en te beleven is.

En meer dan in Holland omvademt de gevoelige ziel aan de boorden van de IJssel het aroom van van lang en allerlangst vervlogene tijden. Een tederheid van stemmingen en licht vervloeit langs de rivier en blijft, op sommige uren, er hangen als een dromende glimlach. De soms snel vlietende wateren van de Rijnse zijstroom kronkelen zich hier tweemaal meandersgewijze en vormen als twee schiereilanden, de Vaalwaard en Zuidenwaard, waar het ijle lentehout vagelijk groen te bladeren begint …

Inmiddels is die bevallige kronkeling in de rivier ten behoeve van de scheepvaart en de aanleg van een snelweg van haar grilligheden ontdaan.

De Amsterdamse schrijver Nescio bezocht en beschreef allerlei pittoreske plekjes in Nederland. Nadat hij met zijn vriend, de kunstschilder Kees Zwolsman uit Deventer, op 12 maart 1943 een tochtje langs de IJssel had gemaaakt, noteerde hij:

Dien avond gloeide God nog wat na.
En toen we op de IJsselkade stonden, hapte de zon een drie-kwart cirkel uit de toppen van de boomen aan den overkant en maakte een zacht streepje in de rivier en ’t water rimpelde even. En de merel zong uitzinnig en over ’t IJsselland op den horizon stonden weer de twee torens van Zutphen, heel ver.

In een reisimpressie met de titel ‘Zomer 1947’ herinnert hij zich:

En dan rij je de jaren twintig in en ziet alles terug. Tien minuten voor tienen: de bocht van de IJssel bij de Steeg, de zon spet er uit en de koeien staan weer, wazig, bij het water aan de overkant. Het is zo wazig dat je aan het eind van de IJssel den domineerenden toren van Doesburg niet ziet, maar later zie ik dat de toren niet meer bestaat. De oorlog.

De negentiende-eeuwse zondagsdichter Baron B.W.A.E. Sloet tot Oldhuis, noemde de rivier ‘Geen Grootvorst van Europa’s stromen, maar toch een Prins van ’t echte bloed’.

Gij zwiert in duizend kronkelingen
Door Gelderlands bekoorlijkst oord
Als of Gij’t aan Uw borst wilt dringen
Stuwt Ge er Uw golven langzaam voort;

En zo gaat het op die toon nog vele coupletten door. Ook in het volgende kwatrijn wordt de verwantschapsmetafoor gebezigd:

Laat Arnhem met zijn Rijnstroom pronken
En Dordrecht met zijn Oude Maas,
Maar Zutphen eert hun kleine zusje;
In charme is zij hun de baas.

Opmerkelijk is ook dat de IJssel voor de oversteek in het verleden vooral pontveren in de vaart had, waaraan de nodige anekdoten gekoppeld zijn. Toen de schipper van het Bronkhorster veer op een ochtend een lijk zag dobberen naast zijn boot en hij de plaatselijke koddebeier daarop attendeerde, kreeg hij het advies om zijn vondst maar een zetje in de vaargeul te geven, want “dan drijft-ie naar Zutphen en daar weten ze veel beter wat ze ermee aan moeten”.

Bij Rheden stond tot 1969 een veerhuis waarvandaan men per pont de overkant kon bereiken. Johan van der Woude gebruikte dat veerhuis als decor voor zijn novelle ‘Het veer’ (1954). De veerbaas Andreas Borre is verdronken tijdens een poging om in zwaar weer een drenkeling te redden. Zijn weduwe Anna neemt zijn plaats in en wordt bij haar werk zo nu en dan bijgestaan door de manke knecht Tobias die komt en gaat wanneer hij wil. Tegen Andreas heeft hij eens gezegd:

 Je kent het water niet zo goed als ik, jij bent niet bij de bron geweest. Daar zie je eerst niet meer dan een druppel die tussen de stenen te voorschijn komt en dan nog een druppel en weer een. Dit is niet eens de grote rivier, dit is de IJsselstroom, dat weet je even goed als ik en toch ken je het water niet. Het is niet altijd te vertrouwen.

Wie is deze Tobias met zijn stem die ijl en kleurloos is? De lezer kan zich steeds minder onttrekken aan de gedachte dat hij de IJssel zelf verpersoonlijkt. Overigens kan men niet spreken over de bron van het stuk IJssel tussen Westervoort en Doesburg omdat het een zijtak van de Rijn is, of het moet slaan op de oorsprong van de Oude IJssel die bij Doesburg als zijrivier vanuit Westfalen de Gelderse IJssel instroomt.

Ook in Velp stond een veerhuis aan de IJssel met een voetveer naar het boerendorp Lathum. Jan Siebelink, die in 1938 in Velp werd geboren en er opgroeide, schreef de roman De overkant van de rivier in 1992, waarin hij de veerman en zijn vrouw beschrijft die afkomstig zijn uit de zompige streek aan de overkant, die het Duivense Broek wordt genoemd. De schrijver kent dat gebied goed, aangezien hij er in zijn jeugd zondags met het hele gezin bij zijn grootouders op bezoek ging, waarbij gebruik werd gemaakt van de veerdienst. Bij de overtocht moeten Siebelinks gedachten ongetwijfeld vaak zijn teruggegaan naar zijn klasgenootje Pietje de Heer. Daarover schrijft hij in de novelle Met afgewend hoofd (1986):

Hand in hand gingen we naar de kleuterschool, Pietje en ik. Moeder zette ons de Hoofdstraat over. In de tweede klas van de lagere school is hij verdronken. Zijn vader nam hem op een zaterdagmiddag mee naar het Lathumse veer. Op het moment dat ze samen het water in zullen gaan, ziet de vader een bekende en begint een praatje. Als hij zich omdraait is zijn zoon verdwenen.

Collega-auteur en vriend John Jansen van Galen, die in 1940 ook in Velp werd geboren en de zeven dorpen van de gemeente Rheden in 2002 beschreef, vindt dat je in Dieren het mooist aankomt met het veer:

De IJssel plooit zich naar het noordoosten om het dorp heen, diepgeladen aken ploegen met een spoor van schuimend boegwater tussen de kribben door. De kleppen van de pont schuren over het plaveisel, de stalen kabels spannen zich en dan glijdt de veerboot door het rimpelende water naar de overkant. Ik sta aan de reling en zie de slanke hoge toren van Doesburg, de rijzende beboste heuvels van de Veluwezoom en daarvoor het silhouet van Dieren: een paar kerken en robuuste oude huizen die bij elkaar lijken te schuilen.

De dichteres Ida Gerhardt bezingt in de bundel Het veerhuis het landschap in het noordelijke stroomgebied van de IJssel. Zij heeft van 1939 tot 1951 in Kampen gewoond, waar ze aan het Gemeentelijk Lyceum klassieke talen doceerde. Er moet dus wel sprake zijn van de IJssel in de strofe:

De boerenmenschen hier
Die zeggen: ‘de revier’,
Wat hééft zoo’n woord een zwier!

Voor de bundel ontving ze in 1945 de Lucie B. en C.W. van der Hoogtprijs. In zomer van 2018 werd haar levensgrote standbeeld onthuld bij de monding van de Berkel op de IJsselkade in Zutphen.

Alfred Birney die in zijn boeken vooral het koloniale Indische verleden onderzoekt schreef een  trilogie over drie rivieren die zijn eigen voorvaderlijke aflomst markeren. In Rivier de IJssel (2010) beschrijft hij de stad van zijn overgrootvader, Deventer, waar de IJssel  tegen de kademuur klotst.

Liselore Gerritsen, cabaretière en zangeres, als domineesdochter in  1937 in Wichmond geboren, was samen met Paul van Vliet een van de drijvende krachten achter het Haagse kleinkunsttheater PePijn, genoemd naar de cabaretgroep. Ze schreef een lied waarin ze haar verbondenheid met de Achterhoek en de IJssel verwoordt. In de drie coupletten van ‘De IJssel’ komt de mantra ‘Iedereen heeft z’n rivier en ik, ik heb de IJssel’ voor en de slotstrofe luidt: ’Iedereen heeft z’n rivier en in mij, in mij stroomt de IJssel’

Vóór Huub Stapel in zijn reeks rivierdocumentaires de IJssel behandelde, maakte Kester Freriks in 2017 naar aanleiding van de eerste IJsselbiënnale, een internationale kunstroute, een voetreis langs de IJssel. In zijn verslag daarvan verdiept hij zich in de historie van de rivier en beschrijft hij de huidige stand van zaken in Langs de IJssel / Natuur en cultuur in de IJsselvallei. Over de IJssel en het licht schrijft hij:

geen schilder heeft het IJssellicht zo in kleuren gevangen als Jan Voerman sr, geboren in Kampen in 1857 en in Hattem overleden in 1941. […] Voerman geeft aan de IJssel een voorname ingetogenheid met het roodbonte vee, de waterspiegelingen van wolken, de zeilschepen aan de horizon. Hier is vooral het samenspel tussen wolken en water, lucht en licht die zijn IJsselgezichten onnavolgbaar maken.