Deze column gaat niet over Wijnanda Ferringa, ook al is zij de titelheldin van de gelijknamige roman uit 1881 van W.A. van Rees, een jonge vrouw is zij, die in travestie naar Atjeh reist om daar haar verloofde in het strijdtoneel te zoeken, en het lukt ook nog, maar daar gaat dit niet over.
Wel over de roman.
Het is een mooi boek, dat het begin was van een knallende ruzie in de militair-Indische letteren. Dat kwam doordat de auteur, zelf oud-officier, een heldhaftig beeld tekende van kapitein Van Daalen, de vader van de latere Atjeh-generaal Frits van Daalen. De sleutelzin was deze:
Onvermoeid, nacht en dag gereed voor iederen dienst, altijd gespoord om elk oogenblik in den zadel te springen; vlug met de pen, bondig, helder van stijl, een geheugen van staal, veeleischend voor en beschermer van zijne ondergeschikten, rond voor zijn gevoelen uitkomende als dat gevraagd werd, was kapitein Van Daalen dan ook spoedig de rechterhand van den generaal geworden.
Lees dit hardop voor aan uzelf en u voelt: wat een man, je zou er zo mee trouwen. En de kwalificatie kwam van Van Rees, die als oud-officier van het Oost-Indische Leger (KNIL) zijn zaken en mensen op waarde kon schatten. Dus: naar het leven getekend, garantie van de auteur
Het heldhaftige beeld van de kapitein viel goed bij de een, slecht bij de ander, hetgeen leidde tot protest-brochures en weer artikelen, waarna andere brochures verschenen, want hoe gaat het met een ruzie op testosteron-niveau, iedereen heeft een mening en wil zich laten gelden. Vrijwel alle belangrijke auteurs waren militair, schrijvend over militaire zaken en kwesties in de Atjeh-oorlog, over eer en onderscheidingen en over de steeds weer terugkerende clash zijnde de confrontatie tussen de militaire realiteit en de civiele visie daarop
Heerlijke lectuur.
Ik heb het allemaal gelezen, want ik wilde weten wat er zoal gezegd werd. De vader was het voorbeeld van de zoon, van wie ik de biografie schreef. Dat boek ligt nu in de winkel, kakelvers van de pers, met een heel stuk over Wijnanda, de roman bedoel ik, niet het meisje.
Het bestaan van deze en andere romans, brochures, memoires, gedichten en brieven naar huis doet me weer verlangen naar een oprichting van een werkgroep militaire letteren in het lichaam van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Dan hebben we structuur, een bevestiging van het belang van deze letteren, een baken waar dan boeken en onderzoekers zich kunnen verzamelen en kennis kunnen delen. Het is een gapend gat van gemis, groter dan u zich nu kunt voorstellen. Want hebben we ooit genoeg letteren?