Het gestommel in het dichte huis aan de Rembrandtstraat in Paramaribo-Noord begint zodra ik aan het hek heb gerammeld. Dat is een goed teken. Daarna hoor ik zijn vertrouwde stem en nog wat later wordt het gordijn van zijn neutenwoning opzijgeschoven en gluurt hij van bovenaf naar beneden: MichaĆ«l Slory, dichter. Hij lijkt me van achter zijn gordijn te woord te willen staan, maar als ik zeg dat ik iets voor hem heb meegebracht, scharrelt hij ergens zijn sleutels tevoorschijn en hoor ik hem de met golfplaten dichtgetimmerde trap afdalen. De benedendeur zwaait open en daar staat hij in een knalgele, glimmende damesregenjas. Waar heeft hij die nou weer vandaan gehaald? Hij is nog even frĆŖle als altijd, maar ik schrik ervan hoe krom hij is gaan lopen in enkele jaren tijd. Zijn hals maakt bijna een knik van negentig graden. Ik realiseer me dat hij in augustus 82 wordt. Maar zijn geest heeft niets aan scherpte ingeboet. Even gluurt hij naar de nieuwe evangelische kerk die twee percelen verderop is neergezet: āDie mensen houden me in de gaten.ā Vroeger stond zijn blauwe, sobere huis vrij in de velden, nu is alles volgebouwd; aan weerszijden woningen met rollen vlijmscherp scheermesprikkeldraad op de muren, blinkende autoās achter de elektrische poort. Dit is niet meer zoals vroeger de plek om anderhalf uur te blijven praten. We staan in de regen en omdat ik geen knalgele regenjas heb, spreken we af dat hij op mijn logeeradres zal langskomen voor een etentje. āDus dan hoef ik niet te koken?ā
Mijn huurappartement ligt aan het eind van een lange oprit, rustig verweg van het almaar voortdenderende verkeer op de hoofdstraat. Al van verre hoor ik zijn stem die uitlegt dat hij al een half uur had staan wachten, omdat hij niet gezien had dat er een inrit was, tot hij aan een meisje van het Shell-station had gevraagd waar hij moest zijn, enz. enz. Op het voorterras trekt hij uit een grote gele envelop een hele stapel nieuwe gedichten, kopieĆ«n van doorslagen, de meeste sterk uitvergroot: gaan zijn ogen achteruit? Het is poĆ«zie in het Nederlands, het Sranantongo (āik heb nog geen tijd gehad ze te vertalenā) en in het Engels (ādaar doe ik de laatste tijd erg mijn best opā). Het zijn verzen om de leden van het jeugdparlement aan te moedigen, om de scholieren of de vakbonden en het protesterende volk een hart onder de riem te steken. Maar ook gedichten over de Egyptische volksgodin Nefertari, de Pakistaanse activiste Malala Yousafzai of de Russische symfonicus Dmitri Sjostakovitsj, verzen voor Hillary Clinton, de vermoorde politieman Herman Goodings en Eddy Hoost, slachtoffer van de decembermoorden, voor de zwarte atleet Joe Louis die bij de Olympische Spelen van 1968 zijn vuist omhoog stak, en zelfs een gedicht dat de Koude Oorlog maar niet mag oplaaien nu Donald Trump aan de macht is. Maar ook gedichten over het dansfeest van het vliegeren, over kokospalmen, vogeltjes, zwarte vrouwen, een opgeschoonde kreek. En ragfijne verzen over zijn eigen leven. Dan ziet hij mijn vriendin: Ā āDag mevrouwā en hij duikt iets verder in zichzelf weg en neemt haar schuin op. Tot hij haar voornaam hoort en helemaal opveert: zij is een Friezin! In Friesland is de geschiedenis van het Sranantongo begonnen met een Surinaams nummer van het tijdschrift De Tsjerne. En hij heeft een Friese vriendin gehad in zijn studententijd in Amsterdam, hij juicht bijna: āAnne! Ja, we hebben ook gevrijd hoor! Maar ze had nog een ander vriendje.ā En of hij dat dan niet vervelend vond? āNee hoor, ze was heel open, Friezen zijn eerlijke mensen, ze heeft Ā eerlijk gezegd: ik heb nog een vriendje thuis.ā Niets kan Sloryās opperbeste stemming nog verstoren: āEen Friezin, jaja!ā En hij zegt tegen mijn vriendin: āNu ga ik je straks ook kussen als ik wegga!ā
We gaan aan tafel, hij vouwt zijn handen samen en bidt met gesloten ogen. Als ik de leeggegeten borden naar de keuken breng, vraagt mijn vriendin: āTegen wie praat hij nu?ā De woordenstroom stopt niet. Hij leest een lang gedicht voor Nelson Mandela voor, in het Sranantongo. We maken fotoās en beginnen aanstalten te maken onze koffers te pakken. Een taxi rijdt voor, mijn vriendin krijgt de beloofde kussen. MichaĆ«l Slory stapt vĆ³Ć³r in. Op de achterbank staan plastic zakken met eten voor nog minstens drie dagen. Dan valt hij plots stil en in Ć©Ć©n keer vlijmt het door me heen dat elk afscheid het laatste kan zijn. āJa,ā zegt hij door het open raampje, ānu word ik toch weemoedig, maar dat mag natuurlijk niet, we mogen geen tranen laten, we moeten flink zijn.ā
Kokospalmen bij een school
Want de kokospalmen
spelen op hun eigen wijze
met de kokosbladeren in de wind.
En daar is het
alsof men alles loslaat,
alles loslaat
en toch alles weer bindt.
Omdat men er zoveel vreugde in vindt.
Nu haast ik me
om ook mee te spelen.
Nu word ik ook zelf een kind.
Michaƫl Slory, 8-4-2017
Had ik al gezegd dat Michaƫl Slory een zeer groot dichter is?