In februari 1923 liet Louis Couperus aan zijn vriend en collega-auteur Maurits Wagenvoort (1859-1944) per brief weten, dat hij een huis zou laten bouwen in De Steeg, of zoals de inwoners van de gemeente Rheden, waaronder het dorpje De Steeg ressorteert, het uitdrukken: ‘op Steeg’:
Denk niet, dat ik millionair ben geworden! Het huisje heeft een dakje van puur zilver! Ik voel me heel gezond en idioot jong!
Op 23 april was dat wel anders, want vanuit het befaamde Hotel De Engel in de Steeg, waar hij de vorderingen bij de bouw van zijn huis in de gaten hield, schreef hij aan Wagenvoort, dat hij complete rust moest houden vanwege een onderdrukte longontsteking, en hij besluit:
En nu, beste kerel, moet ik uitscheiden. Ik dacht reeds, dat het bloed-opgeven gedaan was, maar zie, daar is weêr het roode fluimpje. Ellendig. […]
Beste Maurits, ik ben 10 juni jarig, als je me wilt zenden een kaartje met m.o.r. (met oprecht rouwbeklag), dan heel gaarne.
Het huisje schiet op, is klein maar lief.
In juni 1923 betrokken Couperus en zijn vrouw, Elisabeth Baud, zijn achternicht, daadwerkelijk het huis, waarvoor zijn bewonderaars de kosten droegen ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag. De jongere zus van Elisabeth, Wilhelmina, die getrouwd was met oud-KNIL-officier Willem Wijnaendts van Resandt, woonde met vier kinderen in het buurhuis, waar ook haar moeder was ingetrokken.
Couperus heeft maar kort kunnen genieten van ’t Sunneke, zoals hij de woning had gedoopt, want op 16 juli stierf hij na een kort, maar hevig ziekbed.
In het Algemeen Handelsblad werd de ligging, het uitzicht en de indeling van de woning beschreven:
[…] twee minuten gaans van het station De Steeg, ligt een kleine, nieuwe woning met rood pannendak, met bescheiden tuintje en geluikte vensters: de woning van Couperus. Een smal hekje in de prikkeldraad omheining door, en ge staat op de stoep; wipt nu den drempel over, dan zijt ge in het portaal, dat wij met weidsche benaming hall willen noemen, omdat er een mooie antieke kast staat. Rechts van dien hall is, aan de voorzijde van het huis, een vertrekje, dat mevrouw Couperus voor naaikamertje bestemde; het heeft één raam op den grooten weg en kijkt uit op de glooiende, met rogge en haver begroeide hellingen van den Veluwezoom. Achter dat kleine vertrekje ligt de woonkamer: ruim, frisch, royaal, acht bij zes meter ongeveer. Van die kamer kunnen de bewoners door openslaande deuren in het zijtuintje komen; aan de achterkant leiden zulke deuren naar een terrasje en naar den bloementuin, die stoot tegen de spoorlijn en, verderop, uitkijk geeft over den Gelderschen IJssel en lage weilanden. Op de bovenverdieping werd aan de voorzijde, over de gehele breedte van het huis, de werkkamer van den schrijver gebouwd.
In deze werkkamer liet Couperus zich aan zijn schrijftafel fotograferen door de Arnhemse fotograaf Emil von den Kerkhoff. Ook werd hij buiten geportretteerd samen met zijn hond. Van beide afbeeldingen liet hij kaarten maken om die te versturen naar vrienden en allen die belangstelling hadden getoond bij de viering van zijn zestigste verjaardag op 9 juni in de ‘Koninklijke Kunstzalen Kleykamp’ in Den Haag. Aan de magnifiek gebeeldhouwde schrijftafel vol snuisterijen schrijft hij met een gouden pen met een agaat van boven, een cadeau van zijn schoonmoeder.
Met zijn acht maanden oude hond Brinio, een Hollandse herder die hij kort voor zijn vertrek naar de Veluwezoom had aangeschaft, wandelde hij graag in de bossen in de omgeving. Hij was verknocht aan het dier, hoewel hij eerder altijd een afschuw had gehad van honden, terwijl het beest volgens sommigen vals en onbetrouwbaar was.
Voor het Haagse dagblad Het Vaderland schetste Louis Couperus op 22 april 1923 de vervlogen tijden van het Gelders landschap:
Van het hertogdom Gelre zweeft hier nog steeds iets rond. Dat is gebleven in de namen, in de sagen en de legenden, in het waaien van de wind, in het vlieten der wateren, in de reuze-eiken en -beuken, in de grote keistenen, die liggen over de heide in meditatie-volle roerloosheid. Dit is romantisch gebleven, veel meer dan in Holland. Dit is tevens van ongerepte bevalligheid en vooral schilderachtigheid, zo ik een ogenblik dit niet mooie woord mag gebruiken om zijn duidelijk verstaanbaar begrip.
 Simon Carmiggelt, die graag zijn vakanties doorbracht in deze streek en altijd op zoek was naar anekdotiek voor zijn columns, niet alleen in de kroeg maar ook in de literatuurgeschiedenis sprak in 1972 een vroegere buurman van Couperus die hem vertelde, dat hij de schrijver in zijn voortuin bezig had gezien met het leggen van grote kiezelstenen in een bepaalde formatie. Gevraagd naar de betekenis had Couperus gezegd dat hij niet meer lang te leven had en dat dit zijn afscheid van de wereld was. Als hij klaar was zouden de stenen het woord VALE vormen, Latijn voor vaarwel. Toen Couperus stierf was het woord nog niet voltooid en stond er alleen maar VAL, aldus de zegsman. Kennelijk had Couperus zijn overlijden voorvoeld.
Hij werd al een tijd lang geplaagd door een leverkwaal en zijn longen speelden ook geregeld op. Daarbij kwamen sinds zijn verhuizing neusproblemen, een infectie met een chronisch verloop, waarvoor hij op 11 juli in de dependance van het Arnhemse ziekenhuis in Velp werd opgenomen voor behandeling. Andere bronnen gewagen van een longvliesontsteking, die gepaard ging met bloedvergiftiging. Hoe het ook zij, twee dagen later was hij weer thuis, misschien omdat hij uitbehandeld was en men hem naar huis liet terugkeren om daar te sterven. Op 14 juli raakte hij in coma en twee dagen later stierf hij vroeg in de middag.
Frédéric Bastet die voor zijn monumentale Couperusbiografie (1989) uitgebreid onderzoek deed naar de doodsoorzaak, omdat er geen obductie was gepleegd, acht het zeer goed mogelijk dat hij aan tuberculose is gestorven, wellicht in 1922 in Japan opgelopen; hij was toen immers zeer ziek naar Nederland teruggekeerd.
In het Literatuurmuseum in Den Haag bevindt zich een foto, waarop te zien is hoe het stoffelijk overschot in een grafkist vanuit het huis in de De Steeg wordt weggedragen om de ultieme reis naar het crematorium te ondernemen.
Op 19 juli 1923, een zomerse donderdag, werd Couperus onder grote belangstelling van vooral letterkundigen en hoogwaardigheidsbekleders op Westerveld gecremeerd. Zijn as werd een jaar later naar de begraafplaats Oud Eik en Duinen in Den Haag overgebracht, want zijn leven lang heeft hij zich Hagenaar gevoeld. Een wit marmeren zuil dekt het graf.
Mevrouw Couperus-Baud verkocht het huis in 1927 voor 10.000 gulden aan een Amsterdamse bankdirecteur en keerde terug naar Den Haag, waar ze in 1960, 92 jaar oud, overleed. De urn met haar as werd bijgezet in het graf van haar man, waarvan ze de plaats zelf zorgvuldig had uitgekozen.
Het huis aan de Rijksweg 1a, nu Arnhemsestraatweg 13, werd op 5 november 1944 door een verdwaalde bom van de Geallieerden getroffen en verwoest. Het werd negen jaar later in naoorlogse stijl herbouwd en draagt op de deurpost opnieuw de oorspronkelijke naam.