Op 17 augustus viert Indonesië 75 jaar vrijheid. Ondanks de corona-crisis moeten we ook in Nederland niet vergeten erbij stil te staan.
In de nacht van zaterdag 15 augustus op zondag 16 augustus 1970, 25 jaar na het uitroepen van de onafhankelijkheid van Indonesia door Soekarno, de Proklamasi, organiseerden Indonesische studenten wat zij de Grote Rouwnacht noemden, een demonstratie tegen corruptie. Door dreigementen, intimidaties en door de aanwezigheid van talrijke militairen, aldus een artikel in Het Vrije Volk van 17 augustus 1970, ging de studentendemonstratie niet door. Er was één demonstrant die zich niet liet intimideren: de bekende dichter en dramaturg Willi Rendra. Hij hield zijn eigen individuele demonstratie en werd door militairen weggevoerd. De studenten hadden van hun actie afgezien. Vervolgens sprak generaal Soeharto die zondagochtend in het Indonesische parlement zijn herdenkingsrede uit. Hij hield zijn gehoor voor: ‘Laat er niet langer twijfel over bestaan: ikzelf zal de strijd tegen de corruptie leiden.’
Er is over het verzet van de Indonesiërs tegen het regime van Soeharto in Nederland weinig bekend. Toen Soeharto eind augustus 1970 voor een driedaags staatsbezoek naar Nederland kwam, waren er veel protesten, van Molukkers en communisten. Algemeen wordt in Nederland aangenomen dat Soeharto de dood van vele honderdduizenden communistische Indonesiërs, in 1965 en 1966, op zijn geweten heeft.
Het is 17 augustus exact 75 jaar na de Proklamasi. De afgelopen jaren deed ik onderzoek naar het herstel van de betrekkingen tussen Nederland en de voormalige kolonie na het aan de macht komen van Soeharto. Het bleek dat we in tegenstelling tot de periode `45-`49 over de periode daarna in Nederland weinig weten. Alleen zij die uitgezonden werden naar Indonesië, in de eerste plaats de diplomaten, en zij die ernaartoe gingen om de economie van het land weer op gang te helpen of om samen te werken op het educatieve en wetenschappelijke vlak, verkregen meer inzicht. Maar er zijn veel ‘blinde vlekken’. Bij uitstek geldt dat voor de periode 1965-1966, waarover tot de dag van vandaag onder Indonesiërs zelf moeilijk gesproken kan worden.
Iemand die het kon weten, was de letterkundige Rob Nieuwenhuys, die in 1908 in Semarang (Midden-Java) was geboren. In 1971 verbleef hij bijna twee maanden op Java. Hij was er door de Nederlandse regering in het kader van het Cultureel Akkoord als adviseur heen gestuurd om de betrekkingen met de voormalige kolonie te helpen herstellen. Enkele weken daarvoor hadden koningin Juliana en prins Bernhard een staatsbezoek aan Indonesië gebracht. Voor het eerst sinds 1952, het jaar waarin hij naar Nederland kwam, keerde Nieuwenhuys terug naar zijn land van herkomst. Nieuwenhuys leefde tussen twee werelden, die van zijn Hollandse vader en zijn Indo-Europese moeder. Hij schreef er een semi-autobiografische roman over, Vergeelde portretten (1954). In 1971 sprak Nieuwenhuys met vele prominente en minder prominente Indonesiërs, veelal dissidenten, over de repressie onder Soeharto. Hij bewonderde eenieder die openlijk verzet leverde tegen Soeharto, en met name Willi Rendra, die hij in Nederland in de zomer van 1971 nog had ontvangen. Tijdens zijn bezoek aan Indonesië zag Nieuwenhuys een voorstelling van Rendra, met daarin een loflied op de oppositie, dat luid applaus en geschreeuw uitlokte. De toestand in Indonesië was heel complex, en het was logisch dat we toenadering zochten tot het land dat daar rond de evenaar slingert als een gordel van smaragd, omdat het land en zijn bevolking zéér verarmd waren onder Soekarno. Wij hadden daar iets goed te maken. Het laatste dat wij Hollanders konden doen, en tot op de dag van vandaag niet kúnnen doen, is de Indonesiërs de les lezen over hun eigen geschiedenis, terwijl wij dat volk meer dan driehonderd jaar hebben uitgezogen, uitgeknepen, hun land hebben leeggeroofd en er continu oorlog gevoerd hebben, en zelfs oorlogsmisdaden hebben begaan. Een Multatuliaanse boodschap.
De tegenstelling tussen de repressie van Soeharto en onze eigen repressie in de kolonie, die in de negentiende eeuw, in Multatuli’s tijd, eufemistisch ‘het wingewest’ werd genoemd, kwam in juli 1978 duidelijk aan de oppervlakte drijven in het protest van schrijvers tegen de gevangenneming van Willi Rendra. Met een open brief, op speciaal verzoek van de initiator ook door Nieuwenhuys ondertekend, protesteerde de Vereniging van Letterkundigen en de Nederlandse afdeling van de PEN tegen het zonder proces gevangennemen van en het zwijgen opleggen aan Willi Rendra, waarvan in De Volkskrant en NRC Handelsblad melding werd gemaakt. In die door mij in de archieven van Nieuwenhuys gevonden petitie wijzen hij en zijn medeondertekenaars erop dat cultuur de ziel is van een volk, hetgeen beschermd moet worden: ‘Indien u toelaat dat uw schrijvers en cultuurdragers worden gearresteerd, ontstaat licht de indruk dat uw regering in dezelfde handelswijze vervalt als destijds het Nederlandse koloniaal regiem - een tegen uw vrijheid gericht regiem dat niet alleen uw politieke leiders, maar ook grote Indonesische schrijvers op grond van “subversieve acties” gevangen zette.’ Deze passage bewijst hoe complex de verhoudingen met onze voormalige kolonie waren, en tot de dag van vandaag zijn.
Juist in deze tijd moeten wij beseffen dat we nu van een afstand terugkijken op 75 jaar geschiedenis in Indonesië, en daarbij onze eigen geschiedenis niet uit het oog verliezen. Het is een zaak voor de Indonesiërs om in het reine te komen met wat er in 1965 en 1966 is gebeurd. Hans Teeuw, hoogleraar Indonesische taal- en letterkunde en voorzitter van de Nederlandse Adviescommissie voor het Cultureel Akkoord, waar ook Nieuwenhuys lid van was, zei er in een artikel in De Volkskrant in 1995 over: ‘Het is een schrale troost dat wij niet de enigen zijn met een onverwerkt verleden, en dat wij aan dat trauma ginds althans geen schuld hebben.’
Tijdens het staatsbezoek van maart dit jaar aan Indonesië bood Koning Willem-Alexander excuses aan voor de misdaden begaan in de periode 1945-1949. Er wordt door vele deskundigen betwijfeld of de Indonesiërs het wel zo belangrijk vinden dat zulke excuses worden gemaakt. John Jansen van Galen schreef dit jaar in Het Parool dat het maken van excuses voor het hele koloniale verleden ‘nogal onhistorisch’ zou zijn geweest omdat alle westerse mogendheden koloniën hadden. Dat is mijns inziens te simpel gesteld. Historie bedrijven is feiten en gebeurtenissen in context zien en begrijpen, niet vereenvoudigen.
Wat in ieder geval opvalt is dit: Willem-Alexander maakte de excuses naar verluidt op eigen initiatief, luttele weken nadat hij in de Nieuwe Kerk in Amsterdam het Multatuli-jaar, tweehonderd jaar na de geboorte van de belangrijkste schrijver in het Nederlands taalgebied, met de onthulling van een gedenksteen ceremonieel had geopend. Dat kan geen toeval zijn.