Zag u het ook onlangs op de televisie: een druk orerende, zwaaiende, en vooral zwetende Rudy Giuliani, ex-burgemeester (1994-2001) van New York, nu de raaskal-slaaf van bijna-ex-president Trump? Zag u hoe de zwarte stroompjes verf uit zijn ontgrijsde bakkebaarden over zijn wangen kringelden? Hij bleef maar poetsen en vegen, maar steeds weer waren daar die zwarte riviertjes. Ach gossie, wat een tragisch geval, deze man: ooit een gerespecteerd gezagsdrager, die de gevolgen van de 9-11-ramp van 2001 moest beheersen en managen. Dat deed-ie allemaal, en dat deed-ie goed. Maar nu…
Ik zag dat beeld met die uitgelopen verf en onmiddellijk moest ik denken aan de prachtige film Morte à Venezia/Dood in Venetië (1971) van de beroemde Italiaanse regisseur Luchino Visconti, gebaseerd op de novelle van Thomas Mann Der Tod in Venedig (1912).
In de film is het de overspannen componist (en niet romancier) Gustav von Aschenbach die naar Venetië reist, naar het Lido, om daar te verblijven en tot rust te komen in het fameuze Grand Hotel des Bains, waar ook onze Harry Mulisch jaarlijks vertoefde. Helaas behoren hotel en auteur inmiddels tot het verleden...
Onvergetelijk zijn de beginbeelden van de film: Von Aschenbach (vertolkt door Dirk Bogarde), een hypersensitief en neurotisch man, die omringd door zijn enorme koffers in de gondel angstig zit te wezen, terwijl de gondelier die hem moet overzetten, voortdurend allerlei voor zichzelf profijtelijke toeristische suggesties doet, die de componist geagiteerd afwijst. Onderwijl wordt de toeschouwer niet alleen visueel, maar ook auditief in schoonheid ondergedompeld: met de muziek uit het Adagietto van de 5de Symfonie van Gustav Mahler. Waarmee meteen duidelijk wordt dat Visconti met zijn Aschenbach de componist Mahler voor ogen had.
In het hotel verblijft ook een adellijke Poolse familie, met een prachtige moeder en een sleep kinderen. De oudste is een blondgelokte slanke jongen van ongeveer 14 jaar, Tadzio geheten. Als Aschenbach deze Tadzio ziet, is hij meteen volledig door de schoonheid van de jongen gegrepen. Vanaf dat moment doet hij er alles aan om maar naar de jongen te kunnen kijken, tot aan puur achtervolgen toe. Maar de stad wordt steeds unheimischer: er heerst een cholera-epidemie; overal wordt witte vloeistof gespoten ter ontsmetting. Gelukkig is er op het Lido nog het strand, waar het gevaar van besmetting minder groot is. Hier stoeit Tadzio met zijn broertjes en vriendjes, en Aschenbach kijkt toe, vanuit zijn gehuurde strandstoel. De jongen heeft door dat die vreemde man hem bespiedt, en om hem uit te dagen poseert hij als een David van Donatello in het ondiepe zeewater met de omfloerste zon als decor. Aschenbach krimpt ineen van pijn door deze onverdraaglijke schoonheid.
Bijna aan het slot van de film gaat hij naar de barbier, en laat zich ompraten om zich niet slechts te laten scheren, maar om ook zijn haren en wenkbrauwen en snor en bakkebaarden zwart te laten verven, zodat hij wat jonger zal lijken… Aldus geschminkt zit Aschenbach in zijn strandstoel en kijkt naar zijn mooie David/Tadzio, en wordt getroffen door een hartaanval. Hij zweet en lijdt, en de verf druipt in zwarte stroompjes over zijn geblanket gezicht, en hij sterft.
Tragischer kan een mens niet aan zijn einde komen.
Ik neem aan dat ieder die Morte à Venezia heeft gezien, zich dit beeld herinnert. Echter, al rondvragend in mijn eigen bubble, moest ik helaas en tot mijn verbazing ontdekken dat velen deze film  ̶  voor mij een van de, zo niet dé, allermooiste ooit  ̶  niet kennen, en dat hun dus de verf-gelijkenis tussen Giuliani en Aschenbach is ontgaan.
Deze onbekendheid met Italiaanse ‘klassieke’ films bracht mij op een, eveneens Italiaans gekleurd, verschijnsel dat mij al langere tijd dwarszit: behalve in de vele Nederlandse leesgroepen, die bijna helemaal uit vrouwen bestaan, wordt Italiaanse literatuur naar mijn zin veel te weinig gelezen in kringen van degenen die zichzelf wél ‘belezen’ achten. Neem nu de laatste roman van Sandro Veronesi, Il colibrì/De kolibrie, bekroond met de Premio Strega, de belangrijkste literatuurprijs in Italië, of zijn roman Terre rare/Zeldzame aarden, in 2016 nota bene bekroond met de Europese Literatuurprijs, of het groots opgezette Sangue giusto/De lange weg naar Rome van Francesca Melandri: wie heeft ze gelezen? Met wie kan ik daarover van gedachten wisselen?
Al deze boeken kregen in de Nederlandse kranten positieve recensies, zijn in vele talen vertaald, maar dat is kennelijk niet voldoende voor veel lezers van ‘ware’ literatuur. Waarom is dat toch? Waar ligt dat aan?
-Aan de taal? De meeste Nederlandse lezers zullen de romans in vertaling moeten lezen, maar dat geldt tegenwoordig helaas voor bijna alle anderstalige literatuur, Engelstalige  uitgezonderd. Bovendien hebben we veel zeer goede vertalers Italiaans-Nederlands. Zo gaat die Europese Literatuurprijs naar auteur én vertaler!
-Worden Italiaanse romans door de ‘echte’ lezers wellicht meer als vrouwenliteratuur beschouwd, als amusante lectuur voor al die leesgroepen, maar niet voor henzelf? Bij de populaire boeken van een Elena Ferrante kan ik me dat nog enigszins voorstellen, maar voor de meeste Italiaanse romans die hier verschijnen, geldt dat zeer zeker niet.
-Maken de hoge verkoopcijfers van sommige romans, zoals Le otto montagne/De acht bergen van Paolo Cognetti, ze tot verdachte ‘lectuur’? Immers, zo is de gedachtegang, hoe kan een boek dat door zó velen wordt gelezen, nu goede literatuur zijn! In Nederland word je als auteur al snel gewantrouwd en bekritiseerd als je hoge verkoopcijfers haalt.
Hoe het ook zij, ik wil er hier voor pleiten dat de ware literatuurminnende lezers zich vaker verdiepen in een Italiaanse roman om deze in hun ‘culturele archief’ te stoppen.
Ik heb gezegd.
Waar uitgelopen haarverf al niet toe kan leiden…